LANKAVATARA SOETRA

De Afdaling op Lanka: Hoofdstuk 4

Tekst 64: vlees eten

Deze keer stelde Bodhisattva-mahasattva Mahamati zijn vragen in versvorm en zei: Gezegende, Tathagata, Arhat, Volmaakt Verlichtte, vertelt u mij alstublieft over de verdienste en onverdienste van vlees eten. (Met die kennis) kunnen wij Bodhisattva-mahasattvas uit het heden en de toekomst de Dharma onderwijzen om wezens van hun lust naar vlees af te helpen, want, sterk onder de invloed van het gewoontepatroon dat leeft onder de carnivoren, zijn ze gebrand op het eten van vlees. Deze vleeseters die dan hun verlangen naar vlees zullen achterlaten zullen (in plaats daarvan) de Dharma als hun voedsel en vreugde gaan beschouwen; en liefdevol naar alle wezens, als ware ieder van hen hun enig kind, zullen ze groot mededogen naar hen ontwikkelen. In dat mededogen zullen ze de Bodhisattva-stadia doorlopen en al snel volkomen verlichting behalen, of, nog een poosje in het stadium van de Toehoorders en Zelf-Verlichtten verblijvend, zullen ze (uiteindelijk) de hoogste fase, die van Tathagataschap winnen.

Gezegende, zelfs die geleerden die er verkeerde filosofieen op na houden en verslaafd zijn aan de opinies der Lokayata, opinies over dualismen als zijn en niet-zijn, vernietigingsleer en eeuwigheidsleer, zullen (niettemin) het vlees eten verbieden en er zelf ook niet aankomen; hoeveel temeer, O Wereld-Leider, geldt dat dan niet voor u die de smaak van mededogen aanbeveelt, dat wil zeggen, u die de Volmaakt Verlichtte bent; waarom verbiedt u in uw leringen niet het eten van vlees, zowel voor uzelf als voor anderen? Ja, laat de Gezegende wiens hart vol is van mededogen naar de hele wereld, die allen ziet als waren zij zijn enig-geboren kind, en die grote universele vriendelijkheid paart aan mededogen - waarom onderwijst u ons niet over de verdienste en onverdienste van het vlees eten, opdat wij Bodhisattva-mahasattvas de Dharma uiteenzetten (met medeneming van dit aspect)?
De Gezegende zei: Mahamati, luister dan goed en overweeg wat ik ga zeggen.
Zeker, Gezegende, zei Mahamati, en hij luisterde.

Dit zei de Gezegende: Mahamati, er zijn ontelbare redenen waarom de bodhisattva, wiens aard mededogen is, geen vlees moet eten. Ik leg het uit: Mahamati, doorheen vele, ja alle levens is er niet een die niet in enigerlei lichaam een levend wezen (voorzien van rede en moraliteitsgevoel) niet eens je moeder is geweest, of je vader, of je broer, je zuster, je zoon, je dochter - wie of wat dan ook, een veelheid aan relaties. En deze zijn naar een ander leven gegaan, dat van een (wild) dier, een huisdier, een vogel, in een andere vorm uit een schoot geboren, en in een of andere relatie tot jou staand. (Dat overdenkend) hoe kan de Bodhisattva-mahasattva die alle wezens ziet als zichzelf, en die de Boeddha-waarheden in praktijk brengt, het vlees eten van enig wezen dat (fundamenteel) dezelfde aard heeft als hij zelf! Mahamati, zelfs de Rakshasha die de Tathagata's uiteenzetting over de ultieme essentie van de Dharma (sarvabuddhapravacanahrdaya) aanhoorde, voelde dat hij een beschermende taak had, en, mededogen voelend, at hij geen vlees meer - hoeveel te meer geldt dat dan niet voor hen die de Dharma liefhebben! Derhalve, Mahamati, waar ook maar wezens door het rad van geboren worden en sterven gaan, laat hen mededogen beoefenen, als waren ze aan elkaar verwant; laten ze ieder individu als hun enig-geboren kind beschouwen, laten ze zich weerhouden van vlees eten. Daarom moeten de bodhisattvas, wier hart mededogen is, het eten van vlees vermijden. Zelfs in buitengewone omstandigheden (waar geen ander voedsel is) dient een rechtgeaarde bodhisattva het eten van vlees achterwege te laten. Mahamati, hondenvlees, dat van een ezel, een buffel, een paard, een os, een mens, of enig ander wezen - vlees dat men over het algemeen mijdt, wordt op het kruispunt van wegen verkocht als lamsvlees, uit winstbejag. Daarom, Mahamati, laat de bodhisattva het eten van vlees vermijden.

Mahamati, vanwege liefde voor zuiverheid dient de bodhisattva het eten van vlees, dat geboren is uit zaad, bloed etc. te mijden. Omdat hij wezens geen vrees wil aanjagen moet de bodhisattva die mededogen oefent geen vlees eten. Mahamati, ik geef een voorbeeld: wanneer een hond, al is het maar van grote afstand, een jager ziet, een zwerver, of een visser, dan wordt hij doodsbang, denkend: 'dit zijn handelaren in dood; ze zullen zelfs mij doden.' Mahamati, zo zullen zelfs de kleinste wezens die in de lucht, op aarde en in het water verblijven, en die overigens een goed ontwikkeld reukorgaan hebben, wanneer ze zelfs maar vanaf een afstand vleeseters zien de geur van een (vleesetende) Rakshasha waarnemen en er zo snel mogelijk vandoor gaan - want hier komt de dood. Daarom, Mahamati, laat de bodhisattva, die (het pad) beoefent, een mededogend hart ontwikkelen en het eten van vlees vermijden, want het jaagt andere wezens de doodschrik op het lijf. Mahamati, de onwijzen eten vlees - dat onaangenaam ruikt - en het eten ervan geeft ze die slechte reputatie die de wijzen op afstand houdt; laat daarom de bodhisattva het eten van vlees vermijden. Mahamati, de Rishis (zieners) eten het voedsel der wijzen - daar is vlees noch bloed. Daarom, Mahamati, laat de bodhisattva het eten van vlees vermijden.

Mahamati, laat de bodhisattva, wiens aard heilig is en die de Boeddha-Dharma voor kritiek wil behoeden, om de geest der wezens te beschermen het eten van vlees vermijden. Bijvoorbeeld, Mahamati, er zijn er in de wereld die kwaad spreken over de Boeddha-Dharma. (Zij zeggen:) Waarom keren zij die het leven van een sramana of brahmana leven zich af van de eetgewoonten der Rishis uit het verleden; (waarom zijn ze) als carnivore dieren, waarom (eten ze) dieren die leven in de lucht, op het land, en in het water? Waarom gaan ze door de wereld en zaaien schrik en verderf onder de levenden, waarom achten ze de levensstijl van een sramana niet, en vernietigen ze de geloften van een brahmana? In dezulken is geen Dharma, geen discipline (vinaya). En zulke tegen de Dharma gekante en kwaadsprekende lieden zijn er vele. Daarom, Mahamati, laat de bodhisattva, die de geesteszuiverheid der mensen ter harte gaat, wiens hart vol mededogen is en die erop gebrand is de Boeddha-Dharma vrij van kritiek te houden, het eten van vlees vermijden.

Mahamati, over het algemeen kleeft er aan een lijk een vieze, tegennatuurlijke stank; ook daarom moet de bodhisattva het eten van vlees vermijden. Mahamati, in verbrand vlees, of dat nu van een dood mens of van een ander wezen is, is geen verschil in stank waar te nemen; wordt vlees van welk wezen dan ook verbrand dan stinkt het in alle gevallen hetzelfde. Daarom, Mahamati, laat de bodhisattva die zijn discipline zuiver wil houden het eten van vlees volstrekt vermijden.

Mahamati: een zoon of dochter van goeden huize wil zich op een aantal terreinen bekwamen, zoals het verwerven van een mededogend hart, het voortdurend in gedachten houden van een mantra of dharani, of het perfectioneren van supranormale vermogens; of zo iemand is van plan te pelgrimeren naar Mahayana, of wil zich (voor meditatie) terugtrekken op een knekelveld, in de jungle, of in een woud waar demonen plegen rond te waren die hen zouden kunnen benaderen, of zo iemand wil, gezeten op een gepolsterde mat, de oefening aanvangen. In zo'n geval zullen ze (,vanwege hun carnivore leven,) weerhouden worden van het verkrijgen van supranormale krachten en van bevrijding . Mahamati, laat de bodhisattva, die ziet hoeveel obstakels er op zijn pad van oefening liggen, en die toch zichzelf en anderen goed wil doen, het eten van vlees volstrekt vermijden.

Daar zelfs het aanzien van vormen in de wereld verlangen naar goede smaken doet ontstaan, laat daarom de bodhisattva, wiens hart mededogen is en die allen als zijn enig-geboren kind beschouwt, het eten van vlees volstrekt vermijden. Wanneer hij zich realiseert dat (als gevolg van vlees eten) zijn adem stinkt, zelfs in dit levende leven, zal de bodhisattva, wiens hart mededogen is, het eten van vlees volstrekt vermijden.

Hij (de vleeseter) slaapt onrustig, en wordt onrustig wakker. Hij droomt van vreselijke dingen waarvan zijn haren te berge rijzen. Hij wordt (bijvoorbeeld) achtergelaten in een lege hut en leidt daar een eenzaam leven, en dan wordt zijn vitale principe (spirit) gegrepen door demonen. Vaak genoeg is hij doodsbang, en beeft zonder te weten waarom; hij eet niet regelmatig, en voelt zich nooit vervuld. En wanneer hij eet weet hij zelfs niet wat goede smaak, goede spijsvertering en goed voedsel betekenen. Zijn ingewanden zitten vol met wormen en andere onzuiverheden, en daarin schuilt de bron voor melaatsheid. Bovendien heeft hij (in die toestand) geen enkele weerstand meer tegen ziekten.

Als ik dan onderwijs dat vlees eten is als het eten van het vlees van je eigen kind, of als drugsgebruik, hoe kan ik dan mijn discipelen toestaan voedsel te nuttigen dat vlees en bloed bevat - waar de dommen van houden maar dat de wijzen verafschuwen, (dat voedsel) dat veel kwaad met zich brengt en veel verdienste op afstand houdt, en dat bovendien de rishis (uit het verleden) nooit werd voorgezet omdat het volstrekt ongeschikt is (voor de boeddhistische praktijk)!

Dus, Mahamati, het soort voedsel dat mijn goedkeuring wegdraagt bevalt alle wijzen, maar wordt gemeden door de dommen. Het is de bron van veel morele verdienste en houdt menig kwaad op afstand; de rishis uit het verleden bevolen het aan, en het bestaat uit de volgende stoffen: rijst, gort, graan, alle soorten bonen, geklaarde boter (ghee), olie, honing, melasse, palmsuiker, rietsuiker, grove suiker enzovoorts - gerechten die hiermee klaargemaakt worden is goed voedsel. Mahamati, er kunnen in de toekomst onverstandige mensen komen die nieuwe morele voorschriften zullen bedenken en vaststellen, en die, onder invloed van de gewoontepatronen die behoren tot het carnivore ras, verlangen zullen naar het eten van vlees; voor hen is het niet dat mijn voedingsvoorschriften werden vastgelegd. Mahamati, ik spoor de Bodhisattva-mahasattvas, die in het verleden de Boeddhas offerandes brachten aan dit voedsel te nemen; zij hebben het Boeddhazaad gezaaid, zij hebben gelovig vertrouwen, zij zijn vrij van prapanca (obsessief gebabbel in de geest); zij allen, mannen zowel als vrouwen, behoren tot de Sakya-familie, zijn zonen en dochters van goeden huize, zijn niet gehecht aan lichaam, leven, en eigendommen; ze hangen niet aan snoeperijen, zijn niet hebzuchtig, en, mededogend zijnd, omarmen ze alle levenden met de liefde die ze ook voor zichzelf voelen - allen beschouwen ze als waren ze hun enig-geboren kind.

Mahamati, eens leefde er een koning die Simhasaudasa heette. Hij was gek op vlees, wilde het voortdurend hebben, tot zelfs in het extreme geval waar hij mensenvlees wenste te eten. Toen werd hij uit de maatschappij gestoten; hij verloor vrienden, raadgevers en clansgenoten, en werd door stad en land gemeden. Als gevolg daar weer van moest hij zijn troon en land opgeven en onderging, vanwege zijn passie voor vlees, heel wat leed.

Mahamati, zelfs de god der goden, Indra, moest eens, als gevolg van de in een voorgaand leven opgebouwde gewoonte vlees te eten de gedaante van een havik aannemen. In die gedaante joeg hij op Visvakarma, die de gedaante van een duif had aangenomen, die hem op deze wijze wilde testen. Koning Sivi die medelijden had met de onschuldige (duif, offerde zich op aan de havik en) onderging grote pijn. Mahamati, zelfs een god als Indra de Machtige kan, na vele levens doorlopen te hebben, zichzelf en anderen flink schade toebrengen - hoeveel temeer geldt dat dan niet voor anderen die Indra niet zijn!

Mahamati, een andere koning werd door zijn paard meegevoerd tot diep in het woud. Na lange tijd te hebben gezworven beging hij, uit vrees voor zijn leven, slechtheid met een leeuwin, en zij kreeg kinderen. Omdat deze kinderen uit een leeuwin geboren werden, werden deze koninklijke afstammelingen Vlek-Voet genoemd. Omdat ze vanuit het verleden slechte gewoontepatronen hadden meegebracht - ze hadden vlees gegeten! - aten ze ook in hun koninklijke bestaan vlees. In die tijd woonden ze in een bled "Zeven Hutten" genaamd, en omdat ze overmatig gehecht waren aan het eten van vlees gaven ze geboorte aan Dakas en Dakinis, afschuwelijke menseneters. Mahamati, van leven tot leven gaand zullen dezulken in de schoot van wezens als leeuwen, tijgers, panters, wolven, hyenas, wilde katten, jakhalzen, uilen enzovoorts geboorte vinden, en na zo'n leven worden ze nog vreselijker vleeseters, tot ze uiteindelijk de staat van die verschrikkelijke Rakshashas bereiken. Vanuit zo'n bestaan zal het hun ontzettend moeilijk vallen ooit nog een menselijk wezen te worden, laat staan nirvana te bereiken!

Mahamati, dit zijn zo een paar voorbeelden van het kwaad dat in vlees eten steekt. Echter, de onwetenden en eenvoudigen van geest zijn zich hiervan, en van andere kwaden, niet bewust. Ik zeg je, Mahamati, bodhisattvas wier aard mededogen is zouden, dergelijke kwaden en onverdienste ziend, het eten van vlees moeten vermijden.

Mahamati, zou niemand ooit vlees eten, dan zou er geen leven vernietigd worden. Mahamati, het slachten van onschuldig leven is een daad van trots, en heeft zelden een andere reden. Hoewel er niet veel bijzonders valt op te merken over het eten van wezens zoals viervoeters en vogels, is dat helaas wel het geval met het eten van mensenvlees!Het is niet waar, Mahamati, dat (het Toehoorders) vlees eten geoorloofd is; (het is niet waar) dat de Toehoorder dit tot zich kan nemen zolang het dier maar niet speciaal voor hem gedood werd, zolang hij niet zelf de slacht verordonneerde, of zolang het gerecht niet speciaal voor hem werd klaargemaakt. Mahamati, in de toekomst kunnen er onverstandigen zijn die, nadat ze tot mijn sasana zijn toegetreden gekend worden als zonen van de Sakya en de pij (kasaya) aan de knoop over de linkerschouder hangen, maar toch een geest hebben die ten kwade beinvloedt is door foutief redeneren. Het kan zijn dat ze, verslaafd aan opinies over zelf-ziel, spreken over verschillende onderscheidingen die ze in hun morele discipline aanleggen. Onder invloed van begeerte naar de smaak van vlees, zullen ze een aantal argumenten bijeenvegen om die praktijk te verdedigen. In feite zullen ze mij beledigingen toevoegen wanneer ze spreken over verschillende interpretaties van feiten (met betrekking tot spijswetten). Concluderend dat mijn woorden verschillende interpretaties toelaten zullen ze zeggen dat de Gezegende vlees als toegestaan voedsel bestempelt, dat het beschreven is als toegestaan voedsel, en dat de Tathagata het zelf at. Maar, Mahamati, nergens in de soetras wordt vlees eten beschreven als iets waarvan je genieten kan, noch wordt het de volgelingen voorgesteld als recommendabel.

Echter, Mahamati, had ik de permissie (tot vlees eten) in gedachten, had ik gezegd dat de Toehoorders (vlees kunnen eten), dan zou ik het al die yogins, die zonen en dochters van goeden huize die alle wezens als hun enig-geboren kind beschouwen, die vol mededogen zijn, die mediteren en zichzelf ontzeggen - en die op weg naar het Grote Voertuig zijn - dan zou ik het hen niet verboden hebben. Mahamati, het verbod enigerlei vorm van vlees te eten is hier uitgevaardigd aan alle zonen en dochters van goeden huize, of ze nu knekelveld-meditators zijn, woud-meditators, of yogins die andere vormen van discipline hanteren; als zij (volgens) de Dharma wensen (te leven) en op weg zijn het hoogste te behalen in welk Voertuig dan ook, als ze mededogend willen zijn, alle wezens met mededogen willen bezien als waren ze hun enig-geboren kind, dan hanteren ze dit (mededogen c.q. abstinentie van vlees) om hun oefening te vervullen.

Hier en daar geven de canonieke teksten de discipline weer als een stapsgewijs voortgaan; de ene praktijk volgt op de andere, op een methodische manier. Nadat ieder onderdeel punt voor punt is uiteengezet, dan is (resp. kan het zijn dat) vlees eten niet verboden (is). Maar verder is in een tiental regels het verbod vastgelegd vlees te eten van dieren die dood aangetroffen worden (uit vrees voor contaminatie). Maar zoals ik het in deze, nu uitgesproken soetra vastleg is het eten van vlees, in welke vorm en op welke wijze dan ook zondere enige uitzondering verboden.
Mahamati, ik heb nooit iemand toegestaan vlees te eten, dat deed ik niet, en ik zal het niet doen; Mahamati, voor thuislozen, monniken en nonnen, is vlees eten niet geschikt. Er kunnen er zijn die, in de wens hem verdacht te maken, zullen zeggen dat de Tathagata vlees at. Dergelijken, Mahamati, zullen voortdrijven op de golven van hun eigen slechte karma-obstakel; zij zullen afdalen naar regionen waar de nachten lang zijn en waar noch profijt, noch geluk hen wacht. Mahamati, de nobele Toehoorders nemen het grove voedsel der gewone mensen niet, laat staan gerechten die vlees en bloed bevatten. Mahamati, het voedsel dat ik mijn Toehoorders, Zelf-Verlichtten en Bodhisattvas voorzet is de Dharma - geen vlees bevattend voedsel, en hetzelfde geldt uiteraard voor de Tathagata (zelf). Mahamati, de Tathagata is de Dharmakaya; hij verblijft in de Dharma en voedt zich ermee; hij is geen lichaam dat vlees tot zich neemt; hij verblijdt zich niet in enigerlei voedsel bereid met vlees. De gewoontepatronen van dorstig verlangen (trsna) en lust, die de onderliggende levenskrachten zijn, heeft hij afgeworpen. Hij houdt zich verre van alle gewoontepatronen die kwaad-brengende passies heten; zijn geest en weten zijn volmaakt bevrijd. Hij is de Al-kenner, de Al-ziener. Hij beziet ieder als zijn enig-geboren kind; hij IS het grote mededogende hart. Mahamati, hoe kan ik, waar ik allen als mijn enig-geboren kind bezie, zijnd zoals ik ben, de Toehoorders toestaan het vlees van hun enig kind te eten! En hoeveel teminder geldt dat dan niet voor mijzelf! Dat ik de Toehoorders toegestaan zou hebben vlees te eten, en dat zelf zou doen - dat (is een bewering die) berust op niets.

Er wordt gezegd:
1. Mahamati, de Bodhisattva-mahasattvas en de Jinas (Overwinnaars) moeten het gebruik van alcohol, vlees en uien mijden.

2. Vlees eten bekomt de wijzen niet: het stinkt, het geeft een slechte reputatie, het is voedsel voor de carnivoren - Mahamati, het moet niet gegeten worden.

3. Zij die vlees eten ontmoeten tegenspoed, zij die geen vlees eten verwerven verdienste. Mahamati, weet dat vleeseters onheil over zichzelf afroepen.

4. Laat de yogin het vlees eten vermijden, want het is uit hemzelf geboren, want het betekent een overtreding (tegen de orderegels), want het komt voort uit zaad en bloed, want het jaagt levende wezens doodsangst aan.

5. Laat de yogin te allen tijde het eten van vlees, uien, alcohol, look en knoflook mijden.

6. Zalf het lichaam niet met sesamolie; slaap niet op een geperforeerde plank want de wezens die in de hoekjes en gaatjes ervan leven, maar ook in andere onderdelen van zo'n bed, zouden doodsbang kunnen worden.

7. Vlees eten brengt arrogantie voort, en arrogantie verkeerde inzichten, en verkeerde inzichten hebzucht; daarom, eet geen vlees.

8. Uit fantaseren ontstaat gehechtheid, en door gehechtheid raakt de geest bedwelmd; aan bedwelming raak je gehecht, en zo komt er geen bevrijding uit geboren-worden-en-dood.

9. Om gewin te behalen worden wezens vernietigd, voor vlees wordt geld neergeteld; zij (de doders en handelaren,) beiden handelen onjuist en hun daden vinden rijping in de hellen die Schreeuwen (van pijn) e.d. genoemd worden.

10. Iemand die vlees eet en de voorschriften van de Wijze overtreedt heeft een slechte geest. In de Sakya's leer wordt hij beschreven als de vernietiger van het welzijn in de twee werelden.

11. Die kwaden staan de ellendigste hellen te wachten; de daden van vleeseters rijpen in de hellen zoals Schreeuwen. e.d.

12. Het is niet zo dat vlees eten in drie gevallen zuiver geacht kan worden: niet als er niet over nagedacht is; niet als er niet om gevraagd is, en niet als iemand gedwongen wordt om het klaar te maken - daarom, vermijd het eten van vlees.

13. Laat de yogin geen vlees eten; wij Boeddhas hebben dat verboden. Zij die het vlees van anderen eten zullen temidden van de carnivoren wedergeboorte vinden.

14. (De vleeseter) heeft een nare geur, is relziek en ontbeert al te vaak intelligentie. Keer op keer wordt hij wedergeboren temidden van de (kasten der) Candala, Pukkasa en Domba.

15. Uit de schoot der Dakini voortkomend gaat hij naar een clan van vleeseters; uit de schoot der Rakshashi voortkomend gaat hij naar het katachtige ras - hij behoort (,als mens geboren,) tot de laagsten op de sociale ladder.

16. Ik heb in de volgende soetras het eten van vlees verboden: de Hastikashya, de Mahamegha, de Nirvana, de Angulimalika, en (deze,) de Lankavatara.

17. (Vlees eten) wordt veroordeeld door de Boeddhas, de Bodhisattvas, en de Toehoorders (op weg naar de Mahayana). Wie schaamteloos vlees verorbert zal altijd hersenloos zijn.

18. Iemand die vlees eten vermijdt zal om deze reden temidden van de brahmanen en yogins geboren worden waar kennis en welstand voorhanden zijn.

19. Eet nooit vlees; (sta niet toe dat iemand je daarop) betrapt, hoort (dat je het doet) of vermoedt (dat je het doet). Zulke redenaars die tot de caste der carnivoren behoren begrijpen er niets van.

20. Zoals begeerte een obstakel is naar bevrijding, zo ook zijn vlees eten, alcohol drinken en de rest evenzeer obstakels.

21. In toekomende tijden kunnen er mensen zijn die domme opmerkingen over vlees eten maken en zeggen: "Vlees eten is acceptabel, er is niets tegen, en de Boeddha stond het toe."

22. Vlees eten is (in sommige gevallen) een medicijn, maar het blijft als het eten van het vlees van kinderen. Volg de juiste maat en verzet je er tegen; laat de yogin voedsel ophalen (waar geen vlees in zit).

23. Hen die in mededogen verblijven heb ik (vlees eten) overal en te allen tijde verboden. (Hij die vlees eet) zal temidden van de leeuwen, tijgers, en wolven wedegeboorte vinden.

24. Daarom, eet geen vlees; het jaagt wezens schrik aan en het verhindert het bereiken van bevrijding. Dit kenmerkt de wijze.

Hier eindigt het gedeelte over "Vlees eten" opgenomen in de Lankavatara Soetra: de Essentie van de Leer der Boeddhas (sarvabuddhapravacanahrdaya)

Tekst 65, De Darani

Toelichting bij tekst 64


- Bij de eerste alinea: een vraag in verzen. Aangenomen wordt dat de versgedeelten uit soetras de oudste tekstlagen van zo'n werk zijn, en dat daar later prozagedeelten zijn bijgemaakt die de onderwerpen uit die verzen wat uitgebreider behandelen.

- De alinea beginnend met: "Mahamati, laat de bodhisattva, wiens ..."
. Sramana is een ander woord voor al diegenen die het "thuisloze leven"leiden, en alhoewel de naam brahmana, veelal wordt geinterpreteerd als een aanduiding voor iemand die tot het Hinduisme behoort, beschrijft de boeddhistische Dharmapada in een aantal verzen wat de naam binnen die context betekent: een zuiver levende en ernstig praktizerende monnik.

- De alinea beginnend met: "Mahamati, wanneer een zoon of dochter ..."
Dit hele tekstgedeelte over vlees eten is zonder enige twijfel een latere chinese toevoeging. We vinden er de chinese opvatting over gezondheid in, en bovendien verwijst het naar een der groten uit de chinees-boeddhistische geschiedenis, zie de volgende noot.
. "Pelgrimeren naar Mahayana." In de geschiedschrijving over het tibetaans Boeddhisme komen we een chinese monnik tegen met de naam Mahayana. Mahayana was een zeer gewaardeerd zen-meester die zich had voorgenomen zijn Yogacara-geinspireerde zienswijze aan zijn tibetaanse broeders uiteen te zetten. In een serie debatten met tibetaanse geleerden - die logica voor praktijk stelden - delfde Mahayana het onderspit. Niettemin kan het deze wijze zijn geweest naar wie mensen uit zijn tijd op zoek gingen om onder hem te oefenen, en/of om door zijn aanwezigheid geinspireerd te worden.

- De alinea beginnend met: "Dus, Mahamati, het soort voedsel..."
. Tot de Sakya-familie behoren betekent Boeddhist zijn. De passage die daarna volgt bevat de synopses van een aantal Jatakas, Geboorteverhalen.

- De alinea beginnend met: "Mahamati, zou niemand ooit ..."
. De zin: "... dat de Toehoorder dit ... klaargemaakt." De auteur weerstreeft en ontkent hiermee een deel van de Vinaya (Orderegels) behorend tot de orthodoxie.
. De "pij aan de knoop" is een beschrijving van de wijze waarop de Japanse, Koreaanse en Chinese monniken de pij dragen.
. Sasana betekent de tijd en plaats waarin de Boeddha-Dharma gepredikt wordt; het staat ook voor monnik/non-schap.

- De alinea beginnend met: "Hier en daar geven ..."
. Een toegestaan gebruik van vlees is bijvoorbeeld het eten ervan in geval van ziekte, op dokters-voorschrift. Ook zeer ver gevorderde yogin, zeker in de Himalaya-tradities, is het toegestaan vlees te eten.


Tekst 65, De Darani