Theosofia,
Juni 1958, p.99
Bij het Verscheiden van mijn Vrouw
J.A. Huyskes
Het hoofd zo zwaar; het lichaam zó versleten
Dié scheidden ons van haar. . .
Toen brak de gouden lijn; het leven vloeide heen,
Als uit amphora wit -- de rode wijn,
In roere1oze majesteit; met bloemen blank
en voorhang violet,
als broze schaal zo leeg en koel
zo ligt ze nu en wacht. --
Maar zie: z' is weer met ons:
Ze kwam met wonder-lichte tred,
gewichtloos en fragiel,
ons tuinhek in; de mond
een blijde lach: "ik kom weer thuis".
En toen in 't bos het sneeuwen kleed
al roodde in vroege schijn,
zijn wij gegaan -- als lang geleên
de stille paân.
De vlugste zij en onvermoeid. --
Onz' voeten drukten zwaar en stug
De witte, barre grond. Zij zag eens om
en lachte zacht: "wat ben jij traag –
eertijds zo vlug. Nu ben ik vóór en jij komt na
maar . . . samen -- samen -- samen
O heerlijke gena." --