(St. Michael's News), Theosofia Juli/augustus 1956,  p.117

De Skanda's

Een korte morgentoespraak

Prof. J. E. van der Stok

(Ongecontroleerd verslag)


Wanneer het individuele bestaan beschouwd wordt in het licht en de substantie van het atmische gebied, wanneer het bezien wordt vanuit de grondslag van de individualiteit, kan men het zien als een rivier, die op een verheven besneeuwde bergtop ontspringt en, nadat hij zijn loop voleindigd heeft, zich in de Oceaan des Levens stort. Wanneer men vanuit dit zeer verheven substantieel en atmische gezichtspunt het feit van wedergeboorte en dood beschouwt, het wentelen van het rad van geboorte, zoals dit in het Boeddhisme genoemd wordt, is reïncarnatie een storend verschijnsel. Van een zeer reëel standpunt bezien, behoeven wij niet gebonden te zijn aan geboorte en dood. Er zou een gelijkmatige stroom van de rivier van het bestaan kunnen zijn voor iedereen, zelfs voor de gehele mensheid als een scheppend proces. Maar als wij naar het menselijk bestaan vanuit dit gezichtspunt schouwen, dan zien wij verschillende moeilijkheden, die met de skanda' s te maken hebben. Zij verhinderen ons om het bestaan te verwezenlijken als het gelijkmatige stromen van een rivier vanaf de bergtop naar de oceaan des  Levens.
Deze moeilijkheden zijn volgens onze Leraren vijf- of zevenvoudig.
Welke zijn het? Eerst is er het lichaam. Als wij naar de rivier kijken, zoals deze in werkelijkheid is, dan is deze vol dode houtblokken en andere nogal substantiële onzuiverheden. Deze houtblokken zijn onze lichamen; zij zijn een belemmering en behoren niet tot het heldere water, omdat wij het lichaam nog niet kunnen zien als een functie, een essentiele functie van de totale mens, als het menselijk deel van het Grote Leven. Dit is de eerste skanda. 

De tweede skanda heeft met sensatie te maken, die gekleurd wordt door onze emoties. Het water van de rivier behoort helder en doorschijnend te zijn. Door onze emoties, die door ons eigenbelang worden opgewekt en door de reacties, welke ons eigenbelang veroorzaakt, worden de wateren bezoedeld met een kleverige substantie, die het geleidelijk doorstromen verhindert. Daardoor ontstaan donkere kleuren; de rivier wordt troebel in plaats van transparant en dit alles stoort zijn gelijkmatig stromen.
De derde groep van skanda's heeft te maken met het abstracte denken, met idealen. Hoe vreemd het ook moge klinken, ideologieën stichten zo veel kwaad in de wereld, omdat zij grote, op onwerkelijkheid gebaseerde constructies zijn -- als het ware eilanden, die de stroom belemmeren. Zij zijn misschien de grootste hindernissen van alle. Zij verhinderen, dat ons denkvermogen, onze gevoelens en onze emoties tot functionele integratie komen.
De vierde skanda betreft onze handelingen, onze daden, die tegen de stroom ingaan en op deze wijze tegen-stromen veroorzaken. Zoals het het geval is met de emoties veroorzaken ook deze verkeerde daden grote draaikolken en maalstromen in de rivier en brengen iets, dat niet tot de echte stroom behoort.
De vijfde skanda heeft te doen met onze benadering van de dingen, heeft te doen met wat kennis genoemd wordt, een kennis, die verkregen wordt door het in aanraking komen met de dingen en de mensen. Dit is iets heel anders dan de ideologieën. Wij treden voorwerpen en ook mensen tegemoet, alsof zij objecten waren en daardoor ontsporen wij voortdurend, omdat wij ze dan op de wijze van actie-en-reactie bezien. Dan kan er geen werkelijk scheppend werk verricht worden; wij brengen een grote massa ijzer in de stroom, die de stroom vertroebelt, terwijl het wrijving en verwarring veroorzaakt. Omdat het kennis betreft, hebben wij een hoog idee van wetenschappelijke vooruitgang, maar het stagneert de rivier en belet de stroom. Wij kunnen het ook vergelijken met de normalisering van een rivier; deze wordt dan geheel verdeeld in kanalen, zodat het water nooit de grote oceaan des Leven zal bereiken. Onze daden, die onder de vierde skanda vallen, kunnen tot hetzelfde negatieve resultaat leiden. 

De ik-heid

 Soms worden er slechts vijf skanda’s vermeld, maar ook worden er wel twee aan toegevoegd, die van een zeer subtiele, maar tegelijkertijd ook van een zeer fundamentele aard zijn. De zesde skanda betreft de gedachte aan individuele existentie, als een afzonderlijke stroom, die op zichzelf bestaat --  het is de "ik-heid", die het "ik" in de mens produceert. Deze "ik-heid" is de oorzaak van alle moeilijkheden en is de reden, dat wij niet tot functionele integratie kunnen komen. Er behoort geen "ik-heid" te zijn, deze moet verdwijnen in de Rasa Lila. In de oceaan des Levens is geen plaats voor het  “ik", dat een fixatie is, die wij achter ons behoorden te hebben gelaten. Zonder deze zes beletsels zouden wij tot de hoogste visie van de Werkelijkheid kunnen komen, maar dan treedt de zevende skanda op en deze veroorzaakt een hogere en tevens meer verfijnde begoocheling, omdat er nog een element van "ijzeren" onwerkeIijkheid achter blijft -- het is de begoocheling van het zelf. De opvatting is bestaanbaar van een Primordiaal Zelf, dat de sleutel geeft tot werkelijke functionele verbondenheid, maar door onwetendheid beschouwen wij het zelf als een begrenzende vorm van hogere substantie; dit wekt begoocheling en het is mogelijk, dat dit op deze wijze de gehele rivier van richting doet veranderen, zodat die in de woestijn verdwijnt.
Het is onze plicht om ons deze visie van de prachtige levensstroom voor ogen te houden, welke de individuele existentie vormt en om die te hoeden voor obstructies, deze, waar mogelijk, te verwijderen en voortdurend te trachten onze handelwijze met deze visie te verbinden. Daardoor zullen wij ons aandeel kunnen hebben -- zij het dan een zeer nederig aandeel -- in een van de aanzichten van het Grote Werk.