Theosofia, December 1960, p.255
Stromingen in het Occultisme
N. Yagnesvara Sastry
De opeenvolging van leraren in de Theosofische Vereniging: H. P. Blavatsky, C. W. Leadbeater, G. S. Arundale, C. Jinarajadasa en onze huidige president broeder N. Sri Ram, schijnt te wijzen op een geleidelijke teruggang van 't aan formele voorstellingen gebonden occultisme, het formalistische, en de opkomst van een occultisme, dat de Werkelijkheid tracht te benaderen langs de lijn van intuïtie.
De onderscheiding tussen de dingen zoals zij in werkelijkheid zijn en zoals zij zich in hun verschijning aan ons vertonen, is zo oud als de Oepanishads en het formalistisch occultisme houdt zich met deze verschijnselen bezig. Dit, aan formele voorstellingen gebonden occultisme gaat uit van het standpunt dat er een waarnemer is en daartegenover het waargenomene, met gebieden van verstoffelijking tussen die beiden in. Maar wanneer wij, zoals een adept het uitdrukte, ons losmaken van de invloed van het ego, de bedrieglijke schijn van het zelf doorzien, om het ene wáre Zelf te ervaren in een transcendent goddelijk Leven, dan houdt de dualiteit op en alleen “Het" blijft. Occultisme langs de intuïtieve lijn zoekt naar Waarheid zonder de bedriegelijke dualiteit van het verschijnsel.
Het aan voorstellingen gebonden occultisme heeft zijn waarde gehad. Het wierp een dam op tegen de vloedgolf van materialisme, gaf duidelijke beschrijvingen van begrippen en beginselen, verschafte een terminologie, zonder welke een wijsgerige discussie onmogelijk zou zijn, gaf nieuwe wegen voor gedrag en effende de weg voor het occultisme van de Intuïtie. Het heeft evenwel zijn begrenzingen, zoals ik aan de hand van een tweetal voorbeelden zal trachten te verduidelijken:
Het grote Wezen, over Wien de Hindoes spreken als Sanatkumâra, is door H. P. Blavatsky beschreven in deel I van "de Geheime Leer" (pag. 256, Eng. ed.), als een "WEZEN, dat is . . ." de Naamloze, die zovele namen heeft en Wiens funkties en Wiens inwezen tóch onbekend moeten blijven. Doch mr. Leadbeater beschrijft Hem, met de Heer Boeddha samenzittende in een vertrek, in gemoedelijk gesprek met een jongen. Er zijn meer dergelijke bijzonderheden, waarvan men zich gemakkelijk een voorstelling kan maken, zonder dat daar speciale verstandelijke of andere vermogens toe vereist zijn. Het element van symbolische mythologie in de beschrijving wekt het vermoeden dat er een accommodatie of aanpassing heeft plaats gegrepen vanuit de Werkelijkheid, via de diverse ondergebieden van het bewustzijn, tot in het denk-mechanisme van de hersenen. "Indien men zelf in vormen denkt", zo schrijft Sri Ramana Maharshi, die een mensenleeftijd besteedde aan het doorgronden van het probleem van Werkelijkheid en Schijn, "zullen de wereld en ook God dienovereenkomstig een vormelijke gestalte aannemen. Wanneer men evenwel zonder vorm is, wie kan dan nog vormen zien en hoe?"
Nog een ander voorbeeld uit "De Meesters en het Pad", waarin een inwijding wordt beschreven, versterkt onze hypothese. Men zou zich kunnen afvragen: Was er inderdaad wel zo'n bijeenkomst van adepten, zoals daar beschreven wordt en op een wijze, welke wij ons gemakkelijk kunnen voorstellen, met iemand als de voorsteller van de initiant en diens secondant, een ondervragen van de borgen, het oproepen van getuigen en het aanhoren van hun getuigenissen en het nemen van een beslissing? Het "ingeblikte" karakter van het relaas, dat de indruk geeft van gemaaktheid en formalisme, wekt het vermoeden van een mentale omzetting van een mogelijke hogere ervaring.
Men zou dr. G. S. Arundale's laatste denkbeelden over ceremoniën, die de weerspiegelingen zijn van formalistisch occultisme, zó kunnen opvatten, dat zij een profetie inhouden. In zijn boek "Under the Weather" raadt hij ons aan er tegen te waken dat onze theosofie in de wijze, waarop wij haar uitdragen, niet in toenemende mate bloemrijk, ingewikkeld of ceremonieel wordt. Gelijkluidende ideeën kan men vinden in de redactionele artikelen in "The Theosophist" van 1945. (1) Deze waarschuwingen, afkomstig van een der meest vooraanstaande bisschoppen van de Vrije Katholieke Kerk moeten ons toch te denken geven. (2)
De bevindingen van het formalistisch occultisme zou men kunnen terugbrengen
tot een systeem van geheugen-voorstellingen, terwijl het intuïtieve
occultisme niet bij machte is haar ondervindingen onder woorden te brengen.
Hoe zou men bijvooreeld de verheffende en veredelende kracht van muziek kunnen
beschrijven, of de invloed van gebeurtenissen kunnen uitleggen aan iemand,
die er niet het minste besef van heeft? Geheugen is een uiterst belangrijke
faktor in het dagelijks leven, zodat universiteiten en examens zich toeleggen
op de ontwikkeling van dat vermogen. Aardrijkskunde berust grotendeels op
een geheugen voor plaatsen, wiskunde op een geheugen voor formules, geschiedenis
op dat voor gebeurtenissen, scheikunde op dat voor chemische reacties. Zou
Theosofie zich moeten gaan baseren op een geheugen voor voorstellingen?
Misschien is wel het sterkste bewijs dat er een verandering op komst is,
in de wijze waarop Theosofie begrepen dient te worden, dat het zo dringend
nodig is dat er verandering in komt.
In haar "Sleutel tot de Theosofie" gaf H. P Blavatsky uiting aan haar bezorgdheid dat de Vereniging in de loop der jaren zou ontaarden in een dogmatische secte. Dat gevaar schijnt daarna groter te zijn geworden, want wij vernemen dat een Adept in 1900 dr. Annie Besant waarschuwde: "De T.V. en haar leden zijn langzamerhand bezig een vast-omlijnde leer in elkaar te zetten". (3)
Tegen dergelijke sectarische tendenzen is het intuïtieve occultisme
een noodzakelijk correctief. In diezelfde brief aan dr. Besant voegde de
Meester er aan toe: "Hoe klein is nog het aantal diegenen, die iets van
ons afweten".
De bedoeling achter deze woorden houdt misschien een aansporing in om
te komen tot een herwaardering van de literatuur over de Hiërarchie
en waarschijnlijk ook van andere occulte leerstellingen.
(The Theosophist, juni 1960, bldz.157)
Naschrift: Bovenstaand artikel lijkt zeer de moeite van overdenking waard.
Het gevaar van verstarring en dogma-vorming is niet denkbeeldig, want leden
der T.V. zijn per slot van rekening ook menselijk en niets menselijks is
hen vreemd, dus ook niet de neiging om de rustige veiligheid van vertrouwde
leringen te garanderen, door ze als vaststaand en onomstotelijk te aanvaarden.
De Meesters, H. P. Blavatsky en velen onzer grote leiders waarschuwden tegen
dit gevaar, maar desondanks kan het geschieden, dat men candidaten vraagt
te verklaren dat zij geloven in de Wet van Evolutie, in de leringen van Karma
en Reïncarnatie, in het bestaan van ongeziene gebieden, enz. en dan
op de wijze, zoals de Theosofie het verkondigt. M.i. is dit weinig anders
dan het eisen van een geloofsbelijdenis in irrationele dogmata, zoals kerken
van hun lidmaten vragen. Het is een belemmering voor het vrije denken en
het onbevooroordeelde zoeken naar de Waarheid.
A. v. Leeuwen
Voetnoten bij de online uitgave
1) Arundale was op dat moment de internationale voorzitter
van de Theosofische Vereniging en auteur van bedoelde artikelen. PvdL
2) De Vrij Katholieke Kerk ontstond in 1916 uit de
Engelse Oud-Katholieke Kerk. Theosofen speelden een belangrijke rol bij
de stichting. Bron: Theosofie; Serie Wegwijs religieuze stromingen,
R.D.C. Jansen, Kok, Kampen, 2000, PvdL
3) De nederlandse
vertaling van deze brief