Wij en onze kleding
Radha Burnier
De nu volgende woorden uit Aan des Meesters Voeten zullen vele lezers bekend zijn:
‘Het lichaam is uw dier - het paard waarop gij rijdt. Daarom moet gij het goed behandelen en het goed verzorgen; gij moet het niet te veel werk geven, gij moet het voeden zoals het behoort, met niet anders dan reine spijs en drank, en het altijd uitermate zuiver houden, ook van het kleinste stofje. Want zonder een volmaakt zuiver en gezond lichaam kunt gij het zware werk van voorbereiding [voor het spirituele leven] niet volbrengen’.
Het lichaam is ook wel vergeleken met een kledingstuk (Bhagavad Gita) en een schede (kosa) genoemd. Het is ironisch dat de bewoner van het lichaam die het kledingstuk gebruikt, denkt dat hij dat kledingstuk is. De Gita adviseert duidelijk dat een versleten lichaam van even weinig waarde is voor gebruik door de ziel als versleten kleding.
‘Zoals men oude kleren afwerpt en weer andere, nieuwe tot zich neemt, zo legt ook de drager van het lichaam zijn oude lichamen af en gaat in andere, nieuwe over’. (II,22)
De vergelijking met een paard suggereert dat het lichaam goed verzorgd moet worden; de analogie met een kledingstuk geeft aan dat het nut van het lichaam afhangt van de toestand ervan. Alle lichamen zijn slechts aggregaten van materie - fysiek, emotioneel of mentaal - die dienen om ervaringen op te doen om de latente eigenschappen van het bewustzijn te ontplooien. Het lichaam is van onschatbare waarde voor een tijdelijk verblijf, maar niet onmisbaar. Het moet in een goede toestand worden gehouden binnen de beperkingen van karma, maar mag niet beschouwd worden als een voorwerp waaraan moet worden vastgehouden alsof het ‘t leven zelf is. Wanneer het kledingstuk na verloop van tijd begint te rafelen en uit elkaar begint te vallen, is er geen reden om te wanhopen, want er zijn andere schone en nette kledingstukken te krijgen.
Onder de Jains is het loslaten van een
versleten lichaam altijd beschouwd als zeer aanbevelenswaardig. Dit is
geen zelfdoding, want de beslissing om het lichaam af te leggen is niet
impulsief, er is geen wanhoop of begeerte om de realiteit te
ontvluchten.
In een kalme, heldere gemoedstoestand, met positieve gevoelens ten
opzichte
van alle wezens, wordt de beslissing genomen om af te zien van voedsel,
en het leven in het lichaam niet te verlengen. Gebeden en meditatie
over
hogere dingen maken het laatste stadium harmonieus en vredig.
Deze praktijk, bekend als sallekhana of
‘behoorlijk uitdunnen’ (van de hartstochten en het lichaam) en volkomen
onthouding van voedsel (samthara), bestaat nog steeds.
C.W. Leadbeaters visie van een toekomstige, meer gevorderde menselijke maatschappij beschrijft een gemeenschap waar mensen volkomen gezonde levens leiden zonder ziekten. Bijna niemand sterft er aan iets anders dan ouderdom. Maar wanneer het lichaam niet langer nuttig is, geven zij het op zonder het gevoel te hebben dat zij het leven opgeven. Persoonlijke bezittingen omvatten niets dat lijkt op geld, want geld wordt niet langer gebruikt. Misschien zijn er boeken, of een amulet - die iemand doorgeeft aan zijn toekomstige ouders. (Wat zou de menselijke maatschappij anders zijn als geld niet langer aantrekkelijk was en niemand meer dan een voorbijgaande belangstelling had voor enig soort bezit!). Leadbeater vertelt dat degene die zich voorbereidt op de dood van het stoffelijk lichaam, zijn gewone manier van leven niet verandert. ‘Hij doet niets dat ook maar in de geringste mate lijkt op zelfdoding; maar hij verliest gewoon de wil tot leven - hij laat zijn leven gaan, als het ware - en over het algemeen overlijdt hij vredig in zijn slaap binnen een korte tijdspanne… Er is geen begrafenisceremonie van welke soort dan ook, daar de dood niet beschouwd wordt als een gebeurtenis van enig belang’. Deze houding ten opzichte van de dood komt nauw overeen met die van de religieus ingestelde Jains, die samthara beoefenen.
De moderne obsessie met het lichamelijk
bestaan is volkomen in tegenstelling met deze natuurlijke manier van
het
beschouwen van het steeds terugkerende verschijnsel van geboorte in een
lichaam en het verlaten ervan als een deel van een grote cyclus van
incarnaties.
De legale en medische methoden die gebruikt worden om onwillige
bewoners
te dwingen om als gevangenen in zieke lichamen te verblijven is net
zozeer
het gevolg van onwetendheid als het misbruik van het lichaam door het
zich
te buiten gaan aan genot of het leven onder voortdurende spanning en
opwinding.
De strijd om het leven, die de Maha Chohan
een vloek noemde, begint met onjuiste ideeën over het lichaam en zijn
begeerten. Hij schreef:
‘Waarom is die strijd het bijna universele ontwerp van het universum geworden? Wij antwoorden, omdat geen enkele religie, met uitzondering van het Boeddhisme, tot nu toe een praktisch verachten van dit aardse leven heeft gepredikt, terwijl ieder van die religies, altijd nog op die ene uitzondering na, [mensen] door hun hel en verdoemenis de grootste angst voor de dood heeft ingeprent’.
Onwetendheid is de oorzaak van lijden en wangedrag. De juiste houding ten opzichte van de fysieke en de manasische kleding verschaft duidelijk zicht en heldere intelligentie. Het dagelijks leven biedt voortdurend gelegenheid om te leren het Zelf niet te identificeren met de sensaties van het lichaam en de wisselende stemmingen van het begeerte-denken. Een aspect van meditatie is de activiteiten van het lichaam, de emoties en het denken onverschillig waar te nemen, zonder het gevoel te hebben ‘dit zijn mijn activiteiten’. Rust en innerlijke tevredenheid ontstaan als vanzelf uit zulke contemplatie.
Uit: The Theosophist, juni
2000
Vert. A.M.I.