H.P. Blavatsky, De Geheime Leer, deel 1, p. 278-282

Vijf bewezen feiten

Wat ook het lot van dit geschrift in een verre toekomst zou kunnen zijn, we hopen tot dusver de volgende feiten te hebben bewezen:

(1) De Geheime Leer verkondigt geen atheïsme, behalve in de hindoe-betekenis van het woord nastika, of het verwerpen van afgoden, waaronder alle antropomorfe goden. In deze betekenis is iedere occultist een nastika.

(2) Zij erkent een Logos of een collectieve 'Schepper' van het Heelal; een demiurg - in de zin waarin men spreekt over een 'architect' als een schepper van een gebouw, hoewel die architect er nooit één steen van heeft aangeraakt, maar het bouwplan leverde en al het handwerk aan de metselaars overliet; in ons geval werd het bouwplan geleverd door het beeldende vermogen van het Heelal en werd de uitvoering overgelaten aan de menigten intelligente machten en krachten. Maar die demiurg is geen persoonlijke godheid - d.w.z. een onvolmaakte buiten-kosmische god, maar slechts de totaliteit van de Dhyan Chohans en andere krachten. Wat deze laatste betreft:

(3) Ze zijn tweevoudig van aard, omdat ze zijn samengesteld uit (a) de redeloze brute energie, die eigen is aan materie en (b) de intelligente ziel of het kosmische bewustzijn, dat die energie richting geeft en leidt en dat de gedachte van een Dhyan Chohan is, die de verbeeldingskracht van het Universele Denkvermogen weerspiegelt. Het gevolg hiervan is een steeds voortgaande reeks van stoffelijke manifestaties en van morele gevolgen op aarde tijdens de manvantarische tijdperken, terwijl het geheel onderworpen is aan karma. Omdat dat proces niet altijd volmaakt is en omdat het, hoeveel bewijzen ook worden geleverd van een leidende Intelligentie achter de sluier, toch hiaten en gebreken vertoont en zelfs resultaten die vaak duidelijk mislukkingen zijn, zijn noch de gezamenlijke menigte (demiurg) noch een van de uitvoerende krachten afzonderlijk, geschikte voorwerpen voor goddelijke verering of aanbidding. Ze hebben echter allen recht op de dankbare eerbied van de mensheid, en de mens zou er steeds naar moeten streven de goddelijke evolutie van ideeën te bevorderen, door naar zijn beste kunnen een medewerker van de natuur te worden bij haar cyclische taak. Alleen het altijd onkenbare en ondoorgrondelijke Karana, de oorzaakloze oorzaak van alle oorzaken, zou een tempel en altaar moeten hebben op de heilige en nooit betreden grond van ons hart - onzichtbaar, ongrijpbaar, onuitgesproken behalve door 'de zwakke stem' van ons spiritueel bewustzijn. Zij die dit vereren, behoren dat te doen in de stilte en de geheiligde eenzaamheid van hun ziel, (2) terwijl ze hun geest tot enige bemiddelaar maken tussen hen en de universele Geest, hun goed daden tot de enige priesters en hun zondige bedoelingen tot de enige zichtbare en objectieve offers aan de Tegenwoordigheid.

(4) Materie is eeuwig. Zij is de uphadi (stoffelijke grondslag) waarop het ene oneindige Universele Denkvermogen zijn ideeën vormt. De esoterici verklaren daarom dat er in de natuur geen anorganische of dode stof bestaat. Het onderscheid dat de wetenschap in dit opzicht maakt, is even ongegrond als willekeurig en onredelijk. Wat de wetenschap ook denkt - en de exacte wetenschap is een wispelturige dame, zoals we allen uit ervaring weten - het occultisme weet en zegt sinds onheuglijke tijden dat het anders is, vanaf Manu en Hermes tot aan Paracelsus en zijn opvolgers.

Zo zegt Hermes, de driemaal grote Trismegistus:

O, mijn zoon, materie wordt; vroeger was zijn; want materie is het voertuig van het worden. (3) Worden is de activiteit van de ongeschapen godheid. Nadat de (objectieve) materie is voorzien van de kiemen van het worden, wordt zij geboren, want de scheppende kracht modelleert haar volgens de ideale vormen. Nog niet voortgebrachte materie had geen vorm; zij wordt, wanneer zij in werking is gesteld. (The Definitions of Asclepios, blz. 134, 'Virgin of the World'.)

Of zoals in de filosofie van Paracelsus:

Alles is voortgebracht door één universele scheppende krachtsinspanning ..., Niets in de natuur is dood. Alles is organisch en leeft, en daarom blijkt de hele wereld een levend organisme te zijn. (Paracelsus, 'Philosophia ad Athenienses', vertaling van F. Hartmann, blz. 44)

(5) Het Heelal werd ontwikkeld volgens zijn ideële plan en werd eeuwig in stand gehouden in het onbewuste van dat wat de aanhangers van de Vedanta Parabrahman noemen. Dit komt praktisch overeen met de conclusies van de hoogste westerse filosofie - 'de ingeboren, eeuwige en op zichzelf bestaande Ideeën' van Plato, die nu door Von Hartmann worden weergegeven. Het 'Onkenbare' van Herbert Spencer vertoont slechts een zwakke gelijkenis met die transcendente Werkelijkheid waarin occultisten geloven, en die vaak slechts een verpersoonlijking schijnt te zijn van een 'kracht achter de verschijnselen' - een oneindige en eeuwige Energie, waaruit alles voortkomt, terwijl de schrijver van de Philosophy of the UnconsciousI (alleen in dit opzicht) zo dicht bij een oplossing van het grote mysterie is gekomen als voor een sterveling maar mogelijk is. Zowel in de oude als in de middeleeuwse filosofie waren er slechts enkelen die durfden dit onderwerp te benaderen of er zelfs maar op waagden te zinspelen. Paracelsus leidt het af uit een redenering. Zijn denkbeelden zijn op bewonderenswaardige manier samengevat door dr. F. Hartmann in zijn 'Life of Paracelsus'.

Alle christelijke kabbalisten hebben de volgende oosterse kerngedachte goed begrepen: de actieve Kracht, de 'eeuwigdurende Beweging van de Grote Adem' doet de Kosmos bij de dageraad van ieder nieuw tijdperk slechts ontwaken en zet deze in beweging door middel van de twee tegengestelde krachten (4) en veroorzaakt zo, dat hij objectief waarneembaar wordt op het gebied van de illusie. Met andere woorden, die tweeledige beweging brengt de Kosmos van het gebied van het eeuwige ideële over naar dat van de eindige manifestatie, of van het noumenale naar het fenomenale gebied. Alles wat is, was en zal zijn, IS eeuwig, zelfs de ontelbare vormen die alleen eindig en vergankelijk zijn in hun objectieve, maar niet in hun ideële vorm. Ze bestonden als Ideeën in de eeuwigheid en wanneer ze heengaan, zullen ze als weerspiegelingen blijven bestaan. (5) Noch de vorm van de mens, noch die van een dier, plant of steen is ooit geschapen, en pas op ons gebied begon deze vorm te 'worden', d.w.z. zich te objectiveren tot zijn huidige mate van stoffelijkheid, of zich van binnen naar buiten uit te breiden, van de meest verfijnde en bovenzinnelijke essentie tot zijn meest grove verschijning. Onze menselijke vormen hebben daarom in de eeuwigheid bestaan als astrale of etherische prototypen; volgens die voorbeelden ontwikkelden de geestelijke wezens (of goden), die als plicht hadden om deze tot objectief bestaan en aards leven te brengen, uit hun eigen essentie de protoplasmische vormen van toekomstige ego's. Daarna, toen deze menselijke upadhi of grondvorm gereed was, begonnen de natuurlijke aardse krachten in te werken op die bovenzinnelijke vormen, die naast hun eigen elementen ook die van vroegere plantvormen en toekomstige diervormen van deze aardbol bevatten. Daarom doorliep de buitenste schil van de mens alle plantaardige en dierlijke lichamen, voordat zij de menselijke vorm aannam.

Naar bovenkant document

voetnoten

(2) 'En wanneer gij bidt, zult gij niet zijn als de huichelaars . . . maar ga in uw binnenkamer, sluit uw deur en bidt tot uw Vader in het verborgene' (Matth. VI, 5,6). Onze vader is in ons 'in het verborgene', ons zevende beginsel, in de 'binnenkamer' waar de ziel wordt waargenomen. 'Het koninkrijk der hemelen' en van God 'is binnenin ons', zegt Jezus, niet buiten ons. Waarom zijn de christenen zo volkomen blind voor de duidelijke betekenis van de woorden van wijsheid die zij zo graag mechanisch herhalen?

(3)Wijlen mevr. (dr.) Anna Kingsford, de bekwame vertaalster van de door haar verzamelde 'Hermetic Fragments' (Zie 'Virgin of the World') zegt hierover in een voetnoot: 'Dr. Ménard merkt op dat het Grieks voor geboren worden en worden hetzelfde woord heeft. De gedachte is hier dat het grondmateriaal van de wereld in zijn essentie eeuwig is, maar dat het vóór het scheppen of 'worden' in een passieve en bewegingloze toestand verkeert. Het 'was' er dus al vóór het werd aangewend; nu 'wordt' het, d.w.z. dat het vrij beweegt en zich steeds verder ontwikkelt.' En ze laat er de zuivere vedanta-leer van de Hermetische filosofie op volgen, dat 'de schepping dus het tijdperk van werkzaamheid [manvantara] van God is, die in het Hermetische denken [of volgens de vedanta] twee toestanden kent - werkzaamheid, of bestaan, God geëvolueerd (Deus explitus) en passiviteit van zijn [pralaya], God geïnvolueerd (Deus implicitus). Beide toestanden zijn volmaakt en volledig, zoals ook die van het waken en van het slapen van de mens. Fichte, de Duitse filosoof, onderscheidde het Zijn (Seyn) als het Ene, dat wij alleen kennen door het Bestaan (Da-seyn) als het Veelvuldige. Deze opvatting is door en door Hermetisch. De ideale vormen zijn de archetypische of vormgevende ideeën van de neoplatonisten; de eeuwige en subjectieve voorstellingen van de dingen die in het goddelijke Denkvermogen bestaan vóór het 'worden'.'

(4)De centripetale en de centrifugale krachten, die mannelijk en vrouwelijk zijn, positief en negatief, fysiek en spiritueel, en gezamelijk de primordiale Kracht vormen.

(5)Het occultisme leert dat er geen vorm aan iets kan worden gegeven, hetzij door de natuur of door de mens, waarvan het ideële type niet al op het subjectieve gebied bestaat. Meer dan dit; dat er onmogelijk zo'n vorm of gestalte in het bewustzijn van de mens kan opkomen, of zich in zijn verbeelding kan ontwikkelen, zonder dat hiervan een oervorm of tenminste een benadering bestaat.


vervolg