Het standpunt van de Chohan ten aanzien van de Theosophical Society
Verscheidene goede redenen, door de Chohan aan K.H. gegeven, waarom de T.S. een Broederschap van de Mensheid moet zijn.
Voor de Simla Eclectic T.S.
Daar de leer die wij verkondigen de enige ware is, moet deze - gestaafd door dat bewijsmateriaal dat wij in voorbereiding hebben om te geven, uiteindelijk zegevieren zoals iedere andere waarheid. Toch is het volstrekt noodzakelijk om haar geleidelijk te doen doordringen en aan haar theorieën, die voor hen die weten onbetwistbare feiten zijn, kracht bij te zetten door directe conclusies, getrokken uit en bevestigd door het bewijsmateriaal dat de moderne exacte wetenschap verschaft. Daarom kan kol. H.S.O. [Henry Steel Olcott, toenmalig president van de Theosofische Vereniging], die alleen werkt om het Boeddhisme te doen herleven, worden beschouwd als iemand die in zijn arbeid het ware pad van de Theosofie volgt, veel meer dan enig ander mens, die zich het bevredigen van zijn eigen vurige aspiraties naar occulte kennis ten doel stelt. Ontdaan van zijn vormen van bijgeloof, is het Boeddhisme eeuwige waarheid, en hij die naar deze laatste streeft, streeft naar Theosophia, Goddelijke Wijsheid, wat een synoniem van waarheid is.
Willen onze leringen werkelijk invloed uitoefenen op de zogenaamde zedenwet of op opvattingen omtrent waarheidsliefde, reinheid, zelfverloochening, naastenliefde, enz., dan moeten wij de kennis van de theosofie in het openbaar verkondigen en populariseren. Niet het individuele en vastberaden voornemen om zelf het Nirvana (het hoogtepunt van alle kennis en absolute wijsheid) te bereiken, wat tenslotte slechts verheven en glorieuze zelfzucht is, maar het zelfopofferend zoeken naar de beste middelen om onze naaste op het juiste pad te brengen, en zoveel van onze medeschepselen als ons mogelijk is er hun voordeel mee te laten doen, maakt iemand tot een waar theosoof.
Het intellectuele deel van de mensheid schijnt snel in twee klassen uiteen te vallen, waarvan de ene onbewust bezig is voor zichzelf lange perioden van tijdelijk niet-bestaan of toestanden van niet-bewustzijn voor te bereiden, als gevolg van de vrijwillige overgave van haar intellect, het gevangen raken in de enge groeven van dweepzucht en bijgeloof, een proces dat onvermijdelijk tot een volslagen misvorming van het intellectuele beginsel zal moeten leiden; terwijl de andere zich teugelloos overgeeft aan haar dierlijke neigingen, met de opzettelijke bedoeling zich in geval van mislukking te onderwerpen aan vernietiging zonder meer, aan duizenden jaren van ontaarding na de fysieke ontbinding. Door deze "intellectuele klassen", die de onwetende massa beïnvloeden en aantrekken, en die naar hen opzien als edele en navolgenswaardige voorbeelden, worden degenen die zij zouden moeten beschermen en leiden, verlaagd en moreel te gronde gericht. Tussen het vernederende bijgeloof en het nog meer vernederende dierlijk materialisme kan de witte duif van de waarheid ternauwernood een rustplaats vinden voor haar vermoeide en onwelkome ideeën. . . .
Het wordt tijd dat de theosofie het strijdperk betreedt. De zonen van Theosofen zullen op hun beurt eerder Theosoof worden dan iets anders. Geen boodschapper der waarheid, geen profeet heeft ooit tijdens zijn leven een volledige zege behaald, zelfs Boeddha niet; de Theosophical Society (Theosofische Vereniging) werd gekozen als de hoeksteen, het fundament voor de toekomstige godsdienst van de mensheid. Om het beoogde doel te bereiken, werd besloten tot een ruimer, verstandiger en vooral heilzamer onderling samengaan van hoog en laag, van de alfa en de omega van de samenleving. Het blanke ras moet de eerste zijn om de vriendenhand uit te steken naar de donkere volken, en de arme verachte "nikker" zijn broeder te noemen. Dit vooruitzicht zal misschien niet iedereen toelachen. Hij, die tegen dit beginsel bezwaar maakt, is geen Theosoof . . . .
Als men denkt aan de steeds groter wordende triomf en tegelijkertijd het misbruik van het vrije denken en de vrijheid (de Universele heerschappij van Satan zou Eliphas Levi het hebben genoemd) rijst de vraag, hoe het strijdlustige natuurlijke instinct van de mens anders kan worden weerhouden van het plegen van tot dusver ongehoorde wreedheden, gruweldaden, tirannie, onrecht, enz. dan door de verzachtende invloed van een broederschap en de praktische toepassing van de esoterische leringen van Boeddha. Want zoals iedereen weet, betekent het zich geheel losmaken van het gezag van die ene alles doordringende macht of wet, die door Theïsten God genoemd wordt - door de wijsgeren van alle eeuwen Boeddha, Goddelijke Wijsheid en Verlichting of Theosofie - tevens het zich losmaken van het gezag van menselijke wetten. Eenmaal ontdaan van hun boeien (en) bevrijd van hun ballast aan dogmatische interpretaties, persoonsnamen, antropomorfische opvattingen en bezoldigde priesters, zullen de fundamentele leringen van alle godsdiensten in hun esoterische betekenis identiek blijken te zijn. Osiris, Chrishna, Boeddha, Christus, zullen dan slechts andere middelen blijken te zijn tot één en (de) zelfde koninklijke heefbaan naar de uiteindelijke hemelse zaligheid, Nirvana. Het mystieke Christendom, dat wil zeggen dat christendom dat zelfverlossing onderwijst door middel van ons eigen zevende beginsel - het bevrijde Para-Atma (Augoeides), dat door de één Christus, door de anderen Boeddha wordt genoemd, en dat gelijkstaat met een regeneratie of wedergeboorte in de geest - zal precies dezelfde waarheid blijken te zijn als het Nirvana van het mystieke Boeddhisme. Wij allen moeten ons bevrijden van ons eigen Ego, het illusoire schijnbare zelf, om ons ware Zelf in een transcendentaal goddelijk leven te herkennen. Maar als we niet zelfzuchtig willen zijn, moeten we ernaar streven anderen die waarheid te doen inzien, de werkelijkheid te doen beseffen van dat transcendentale Zelf, de Boeddha, de Christus of God van iedere prediker. Om die reden is zelfs het exoterische Boeddhisme de veiligste weg om de mens naar de ene esoterische waarheid te voeren. In de wereld zoals we die nu aantreffen, de Christelijke, de Islamitische, of de Heidense, wordt op rechtvaardigheid geen acht geslagen, en worden eer en barmhartigheid overboord geworpen.
Kortom, als de voornaamste doeleinden van de T.S. [Theosofische Vereniging] ooit verkeerd worden uitgelegd door hen die het meest bereid zijn ons persoonlijk te dienen, wat moeten wij dan doen met de rest van de mensheid, met die vloek die bekend staat als de "strijd om het bestaan", die de ware en meest vruchtbare verwekker is van de meeste ellende en verdriet, en van alle misdaden? Waarom is die strijd bijna tot algemeen plan van het heelal geworden? Ons antwoord luidt, omdat tot nu toe geen enkele godsdienst, met uitzondering van het Boeddhisme, een daadwerkelijke minachting voor dit aardse bestaan heeft onderwezen, terwijl elk van deze godsdiensten, nog altijd met die ene uitzondering, met zijn hel en verdoemenis de grootste angst voor de dood heeft ingeprent. Daarom zien we dat deze strijd om het bestaan het felst in Christelijke landen woedt, en het meest voorkomt in Europa en Amerika. Hij neemt af in Heidense landen en is bijna onbekend bij de Boeddhistische volken. (In China, op die plaatsen waar de massa het meest onkundig is omtrent de eigen of enige andere godsdienst, heeft men geconstateerd, dat tijdens hongersnood, de moeders die hun eigen kroost opaten, thuishoorden in die gebieden , waar men de meeste Christelijke zendelingen of missionarissen aantreft. Waar deze niet waren, en de Bonzen het alleen voor het zeggen hadden, stond de bevolking volkomen onverschillig tegenover het sterven). Leer de mensen in te zien dat het leven op deze aarde, zelfs het gelukkigste, slechts een last en een begoocheling is, dat slechts ons eigen karma, de oorzaak die het gevolg teweegbrengt, onze eigen rechter is, onze Verlosser in toekomstige levens, en de grote strijd om het bestaan zal al gauw zijn intensiteit verliezen. Er zijn geen verbeteringsgestichten in Boeddhistische landen en misdaad is onder de Boeddhistische Tibetanen vrijwel onbekend. (Het voorgaande is niet aan U [Sinnet] gericht, en heeft niets uitstaande met het werk van de Simla Eclectic Society. Het is alleen bedoeld als antwoord op de onjuiste indruk die bij de heer Hume heeft postgevat, als zou het "werk op Ceylon" geen theosofie zijn.).
De wereld in het algemeen en het Christendom in het bijzonder, dat tweeduizend jaar lang aan het regime van een persoonlijke God is overgelaten, alsmede zijn politieke en maatschappelijke stelsels die op die gedachte zijn gebaseerd, zijn nu een mislukking gebleken. Als de Theosofen zeggen, wij hebben met dit alles niets te maken, wij kunnen ons niet bekommeren om de lagere klassen en de inferieure rassen (die van India bijvoorbeeld volgens de opvatting van de Britten), die zichzelf maar moeten zien te redden, wat komt er dan terecht van onze mooie doelstellingen en weldadigheid, menslievendheid, hervormingen enz. Zijn deze een schijnvertoning? En als zij een schijnvertoning zijn, kan onze weg dan wel de juiste zijn? Zullen wij ons dan wijden aan de taak enkele Europeanen les te geven die gevoed zijn met het vette der aarde en van wie velen overladen zijn met wat het blinde geluk hen schonk, te leren wat de basis is van het klinken van bellen, het laten verschijnen van kopjes, van de geestelijke telefoon, en het vormen van astrale lichamen, en de krioelende miljoenen onwetenden, armen en verachten, de nederigen en verdrukten, zo goed mogelijk, voor zichzelf en hun hiernamaals te laten zorgen. Nooit. De Theosophical Society met haar beide ongelukkige stichters kan beter ten onder gaan, dan dat wij zouden toelaten dat het slechts een academie voor magie en een school voor occultisme zou worden. Dat wij, de toegewijde volgelingen van die vleesgeworden geest van absolute zelfopoffering, van menslievendheid, goddelijke welwillendheid, en van al de hoogste deugden die op deze aarde van smart bereikbaar zijn, de mens der mensen, Gautama Boeddha, er ooit in zouden toestemmen dat de Theosophical Society de belichaming van zelfzucht vertegenwoordigt, het toevluchtsoord voor de weinigen, die zich niet bekommeren om de velen, is een zonderlinge gedachte, mijn broeders.
Onder de spaarzame indrukken die Europeanen van Tibet en zijn mystieke hiërarchie van "volmaakte lama's" hebben opgedaan, is er één die op juiste wijze werd begrepen en beschreven. "De incarnaties van die Boddhisatva Padma Pani of Avalo-Kiteswara en van Tsong Kapa, die van Amitabha, doen bij hun dood afstand van het verkrijgen van het Boeddhaschap - d.w.z. het summum bonum van opperste heerlijkheid en van individuele persoonlijke gelukzaligheid om telkens opnieuw geboren te worden voor het welzijn van de mensheid" (Rhys Davids). Met andere woorden, om telkens opnieuw onderworpen te worden aan ellende, gevangenschap in het vlees en alle smarten van het leven, mits door zulk een zelfopoffering, die gedurende lange en sombere eeuwen wordt herhaald, zij het middel kunnen worden om in het hiernamaals verlossing en heerlijkheid te verzekeren voor een handvol mensen, gekozen uit slechts één van de vele rassen van de mensheid. En van ons, de nederige discipelen van deze volmaakte lama's, wordt verwacht dat wij zouden toestaan, dat de T.S. haar edelste kwalificatie, die van Broederschap van de Mensheid, zou opgeven om een gewone school voor psychologie te worden? Nee, nogmaals nee, beste broeders, U hebt al te lang in deze dwaling verkeerd. Laten we elkaar goed begrijpen. Hij die zich niet capabel genoeg acht deze edele gedachte in voldoende mate te begrijpen om ervoor te werken, behoeft geen taak op zich te nemen die te zwaar voor hem is. Er is evenwel in de hele organisatie geen theosoof die niet in staat is haar daadwerkelijk te helpen door onjuiste indrukken van buitenstaanders recht te zetten, zo niet door de gedachte zelf metterdaad te verbreiden. Ach, was er maar een edel en onzelfzuchtig mens, om ons in India doeltreffend met die goddelijke taak te helpen. Al onze kennis van heden en verleden zou niet toereikend zijn hem te belonen . . . . Nu ik onze standpunten en aspiraties heb uiteengezet, behoef ik er nog slechts enkele woorden aan toe te voegen. Wil een godsdienst en wijsbegeerte waar zijn, dan moeten ze de oplossing bieden voor ieder probleem. Dat de wereld er moreel zo slecht aan toe is, is een doorslaggevend bewijs dat geen enkele van haar godsdiensten en wijsbegeerten, die van de beschaafde rassen nog minder dan die van enige andere, ooit in het bezit van de waarheid is geweest. Voor hen zijn juiste en logische verklaringen van de problemen van de belangrijkste tweevoudige beginselen - recht en onrecht, goed en kwaad, vrijheid en despotisme, genot en smart, egoïsme en altruïsme - nu even onmogelijk als 1881 jaar geleden. Zij zijn even ver van de oplossing verwijderd als ooit tevoren, maar - Ergens moet daarvoor een logische oplossing bestaan, en als onze leringen zullen tonen dat ze in staat zijn die te geven, dan zal de wereld de eerste zijn om toe te geven, dat moet de ware wijsbegeerte, de ware godsdienst, het ware licht zijn, dat de waarheid geeft en niets dan de waarheid.
Een beknopte versie van het standpunt van de Chohan ten aanzien van de T.S., zoals dat gisteravond in zijn eigen woorden werd uiteengezet. Mijn eigen brief, het antwoord op Uw laatste schrijven, volgt binnenkort.