Uitgave van de N.V. Theosofische Uitgeversmaatschappij, amsterdam, 1912 (pamflet)

Het pad ter volmaking

Annie Besant

De eerste van een Reeks van vijf voordrachten -

"Het Pad voerende tot Inwijding en tot de Volmaking van de Mens - I. De Mens van de Wereld; zijn eerste schreden"

Gegeven in de Queen's Hall op Zondag 3 Maart 1912. [Ik heb de ouderwetse spelling en grammatica hier en daar gemoderniseerd, maar in veel gevallen heb ik deze intact gehouden. - Katinka Hesselink 2003]


Er is een pad dat leidt tot wat bekend staat als inwijding en door inwijding tot de volmaking van de mens; een pad dat erkend wordt in alle grote godsdiensten en waarvan de voornaamste kenmerken beschreven worden in overeenkomstige termen in elk der grote geloofsvormen van de wereld. Gij zult het in de Rooms Katholieke leer beschreven vinden als verdeeld in drie gedeelten - 1. Het pad van loutering of reiniging; 2. het pad van verlichting; en 3 het pad van vereniging met de godheid. Gij vindt het bij de Moslims, in de Soefi, de mystieke leringen van de Islam, waar het genoemd wordt de Weg, de Waarheid en het Leven. Nog verder oostwaards is het vervat in de grote leer van het Boeddhisme, verdeeld in een groter aantal onderdelen, hoewel zij kunnen worden gerangschikt op een meer eenvoudige manier. Op gelijke wijze is het verdeeld in het Hindoeïsme, want in deze beide grote religies, waarin de studie van de psychologie, de menselijke geest en de samenleving van de mens zulk een grote rol heeft gespeeld, bestaat een meer bepaalde onderverdeling. Doch inderdaad doet het er niet toe tot welk geloof gij u wendt; het is onverschillig welk bijzonder stel namen gij verkiest omdat zij u het meest aantrekken of het best uw eigen denkbeelden weergeven; er is slechts één pad, de verdelingen er van zijn altijd het zelfde; sedert onheuglijke tijden heeft dat pad zich uitgestrekt van het leven in de wereld tot het goddelijke leven.

Gedurende duizenden en duizenden jaren hebben enkelen van ons menselijk ras het betreden; en gedurende vele duizenden jaren die nog komen moeten zullen enkelen van ons ras het betreden tot aan het einde van de geschiedenis van onze aarde, tot aan het besluit van deze bijzondere cyclus van menselijke tijd.

Het is het pad dat de mens stadium voor stadium gereed maakt om te vervullen

Het bevel van de Christus:

"Weest gijlieden volmaakt, gelijk uw Vader in de hemelen volmaakt is." Het is het pad waarvan diezelfde grote leraar verklaarde: "Nauw is de poort en eng is de weg die tot het leven leidt, en er zijn weinigen die dezelfde vinden."

Ik weet dat in latere tijden, toen velen het bestaan van het pad hadden vergeten, zij die ware woorden veranderden in woorden, die geheel onwaar zijn, die de poort en de weg nauw maken, welke tot een hemels leven leiden, en breed en wijd de weg die voert tot een eeuwigdurende verdoemenis, doch dat is een verdraaiing van de occulte lering. Het is een verwringen van de woorden van de Christus, want voorzeker kon hij, die zijn volgelingen de de Verlosser der wereld noemen, nooit hebben verklaard dat de rijen der verlosten slechts weinig in aantal, en de menigten der verlorenen feitelijk ontelbaar zouden zijn. Wanneer wij het pad beschouwen, bewegen wij ons niet in die gebieden van esoterisch geloof welke spreken van hemel en hel. Het leven waartoe het pad de pelgrim voert, is niet het leven van de voorbijgaande genietingen des hemels, het is het leven waarvan gesproken wordt in het vierde evangelie, waar geschreven staat: "De kennis van God is het Eeuwig leven", een leven dat niet geteld wordt bij eindeloze eeuwen doch dat betekent een verandering in de houding van de mens; dat niet met tijd te maken heeft, doch een leven dat buiten tijd bestaat, dat niet gekend wordt door het opgaan en ondergaan van zonnen, zelfs al waren deze zons op- en ondergangen onsterfelijk, maar dat betekent die volmaakte sereniteit welke voortkomt uit de vereniging met God, waarin de tijd slechts een voorbijgaande gebeurtenis van het bestaan is en een immer tegenwoordige werkelijkheid wordt beseft als het ware leven van de geest.

Zo is dan het pad dat wij thans zullen bestuderen, door middel van deze korte en gebrekkige beschrijvingen van wat dat pad voor de mens kan betekenen, de korte doch moeilijke weg langs welke de mens sneller ontwikkelt dan in de gewone loop van menselijke en natuurlijke evolutie; het is het pad langs hetwelk om een veelal gebezigde vergelijking te gebruiken, in plaats van rond om de berg te gaan in een steeds opklimmende spiraal, de mens recht naar boven stijgt zonder zich te laten afschrikken door klippen, afgronden, spleten of kloven, wetende dat niets de Eeuwige Geest kan weerhouden en dat geen hinderpaal sterker is dan de kracht die almachtig is omdat zij haar bron heeft in de almacht zelf.

Dit dan is het pad dat gij en ik trachten te bestuderen, niet slechts ter wille van de belangrijkheid van dit inderdaad zo boeiende en aangrijpende onderwerp, doch veeleer, ten minste van de zijde van de spreekster en naar ik hoop van althans enkele der toehoorders, om een studie te maken die het leven moet veranderen, een studie die een besluit doet geboren worden het pad te betreden, het niet alleen theoretisch maar ook door een praktische verwezenlijking te kennen, en iets te begrijpen van die verborgen mysteriën, waardoor de mens, immer goddelijk in aanleg, zijn innerlijke goddelijkheid beseft en volmaakt wordt om boven de mensheid uit te stijgen.

Dit is dus het doel van onze studie, en opdat de studie praktisch moge zijn, moeten wij althans voor het ogenblik, het bestaan van zekere grote natuurfeiten aannemen. Ik bedoel niet dat onze mens van de wereld, wanneer hij zijn eerste schreden op het pad zet, deze feiten behoeft te weten of te erkennen. De feiten in de natuur veranderen niet met ons geloof of ongeloof. Natuurfeiten blijven feiten, hetzij wij ze kennen of niet,  en aangezien wij ons hier in het rijk der natuur bevinden, en onder de regels der wet staan, zijn de kennis der feiten en de kennis der wet niet noodzakelijk voor de treden welke de mens naar het pad leiden. Het is voldoendedat de feiten er zijn en dat de mens onbewust toestaat dat deze feiten zijn innerlijk en uiterlijk leven beinvloeden. Het is voldoende dat de wetten bestaan, hoewel de mens het bestaan ervan wellicht niet kent. De zonneschijn houdt niet op u te warmen, omdat gij niets weet betreffende de samenstelling der zon. Het vuur houdt niet op u te warmen, omdat gij, zijn woeste kracht niet kennende, uw handen in de vlammen steekt. Dit maakt de zekerheid van het menselijk leven en de menselijke vooruitgang uit, dat de natuurwetten altijd werken en ons met zich meenemen of wij ze kennen of niet. Indien wij ze echter kennen, hebben wij een groot voordeel. Als wij ze kennen, kunnen wij er mee samen werken, zoals wij niet kunnen doen zolang wij in de duisternis der onwetendheid verkeren. Kennen wij de feiten, dan kunnen wij ze benutten zoals wij niet kunnen doen, als wij niet weten dat zij er zijn. Weten is het verschil tussen gaan in de duisternis en in het licht, en wie de natuurwetten begrijpt, verwerft het vermogen zijn evolutie te versnellen door elke wet die zijn groei verhaast, te gebruiken en de werking te vermijden van die welke zouden verhinderen en vertragen.

Nu is een der voornaamste feiten, dat ten grondslag ligt aan de mogelijkheid van een pad van menselijke volmaking, en dat ik als aangenomen moet beschouwen gedurende deze voordrachten, - want het te behandelen als een punt waarover men kan redetwisten zou ons te ver van ons onderwerp voeren - een fundamenteel feit in de natuur, het feit van reincarnatie. Dit betekent de geleidelijke groei van de mens door vele levens, door vele ervaringen van de tussenliggende wereld en ook van de wereld die wij hemel noemen. De evolutie zou te kort zijn om de mens in staat te stellen van volmaaktheid te groeien tot volmaaktheid, tenzij hij vele gelegenheden had, een lange, lange baan van menselijke evolutie waarin hij geleerd heeft het goede te kiezen en het kwade van zich te werpen, waarin zijn verstand geoefend en ontwikkeld is, zijn karakter is opgebouwd van de onwetendheid en de non-morele staat van de wilde tot het punt waarop de beschaafde mens zich thans bevindt. Het feit van reincarnatie wordt dus als aangenomen beschouwd, want niet één onzer zou met mogelijkheid het gehele pad kunnen betreden of zou de goddelijke volmaking kunnen bereiken binnen de grenzen van een enkel leven. Onze mens van de wereld hoeft echter niets te weten van reincarnatie. Hij weet het in zijn geestelijk geheugen, hoewel zijn fysieke hersenen het mischien nog niet herkend hebben, en zijn verleden dat een feit is, zal hem voortstuwen totdat geest en hersenen in volkomen gemeenschap zijn en dat wat de mens zelf bekend is, gekend wordt in het concrete verstand.

Het volgende voorname feit, dat noodzakelijk is en als aangenomen wordt beschouwd, kunnen wij in een enkele zinsnede uit uw eigen heilig Schrift samenvatten: "Wat een mens zaait, zal hij oogsten". Het is de wet van causaliteit (karma), de wet van actie en reactie waardoor de natuur onvermijdelijk aan de mens de gevolgen brengt van dat wat hij gedacht, begeerd en gedaan heeft.

Verder het feit dat er een pad is en dat er mensen voor ons zijn geweest die het hebben betreden; dat de versnelde evolutie mogelijk is; dat de wetten ervan kunnen worden gekend, de voorwaarden ervan begrepen, de stadia ervan doorlopen kunnen worden, en dat aan het einde van dat pad diegenen staan die eenmaal mensen van de wereld waren, doch thans de bewakers der wereld zijn, de oudere broederen van ons ras, de leraren en de profeten van het verleden, in opwaarts stijgende reeksen van steeds meer verblindend licht van het einde van het pad voor de mens tot aan de hoogste bestuurder der wereld waarin wij leven. Armzalig zou onze hoop zijn, als niemand voor ons de weg had betreden, als niemand het pad had afgelegd. Doch zij die in het verleden als leraren zijn verschenen, hebben in een vroeger verleden de machtige pelgrimstocht volbracht. Zij die wij heden als meesters kennen, zijn in aanraking met onze wereld opdat zij leerlingen mogen verwerven, en hen mogen leiden bij het betreden van het pad.

Dit zijn de grote natuurfeiten, die bestaan of men ze al dan niet erkent, waarvan de mogelijkheid van het betreden van het pad afhangt: Reincarnatie, de wet van Karma, het feit van het pad, het bestaan van de leraren. Dit zijn de vier feiten die ik als aangenomen moet beschouwen, al zeg ik niet dat zij niet een voor een als waar kunnen worden aangetoond door redenering; ik beschouw ze, voor het doel van deze serie voordrachten, als aangenomen omdat zonder elk dezer de voordrachten zelf onmogelijk zouden zijn. Welke stappen dan moet onze mens van de wereld nemen, of welke stappen neemt hij, als hij daadwerkelijk de ingang tot

Het begin van het pad

nadert? Ik heb gezegd dat hij niet de vier grote waarheden welke ik heb vermeld, hoeft te kennen. Hij hoeft ze niet te begrijpen of te erkennen. Dat is een deel van de hoopvolle zijde van het onderwerp, dat er onder u vele kunnen zijn - nee, velen zullen zijn - die nog niet de waarheid van deze dingen kennen, die echter toch, in de loop der evolutie, voorwaarts schrijden naar de ingang van het pad. En al zult gij in komende tijden meer weten, al ontwikkelt gij onbewust, zo is niettemin de evolutie een feit. En wat ik heden wil doen, is u die stappen te tonen, opdat gij in staat zult zijn uw eigen levens te beschouwen en te beoordelen waar gij ongeveer staat, opdat gij in staat zult zijn ieder voor uzelf te beslissen of uw gelaat al of niet gewend is in de richting van het pad, want er zijn velen onder u die in de richting gaan al weet gij het niet, terwijl er enkelen zijn die, na gestudeerd en begrepen te hebben, met bewustzijn hun gelaat in die richting wenden. Het doel van de eerste dezer voordrachten is, uw evolutie van een onbewuste te veranderen in een bewuste, u in staat te stellen uzelf te begrijpen en waar gij staat, opdat diegenen onder u, die in het pad geloven, mogen weten hoe te leven, en opdat zij die er onbewust toe naderen, wellicht het geluk van hun lot mogen beseffen.

De eerste stap van alle, volstrekt noodzakelijk, zonder welke geen nadering mogelijk is, waardoor men alle vermogens waarnaar men streeft kan verwerven, kan ik in drie woorden weergeven,

De dienst der Mensheid

Dit is de eerste voorwaarde, het sine qua non. Voor de zelfzuchtigen is zulk een vooruitgang niet mogelijk: voor de onzelfzuchtigen is zulk een vooruitgang zeker. En in welk leven ook de mens begint meer te denken aan het algemeen welzijn dan aan zijn eigen individueel voordeel, hetzij in de dienst van de stad, van de gemeente, van de natie, van het wijdere verband van verschillende naties, tot in de dienst der mensheid zelf, is elk dezer levens een stap nader tot het pad en bereidt het de mens voor om dat te betreden. En er is hier geen verschil tussen de aard van de dienst, mits deze onzelfzuchtig is, ingespannen en gedreven door het ideaal, te helpen en te dienen. De dienst kan louter intellectueel zijn - het werk van de schrijver die tracht de kennis die hij gevonden heeft onder anderen te verspreiden, opdat de wereld een weinig wijzer zal worden, een weinig meer begrip zal krijgen, daar die persoon geleefd en geschreven heeft. Hij kan zijn de dienst van de kunst, waarin de musicus, de schilder, de beeldhouwer, de architect zichzelf het ideaal stelt, de wereld iets schoner te maken, het leven iets aangenamer, rijker aan bekoorlijkheid en beschaving voor de mensheid. Hij kan zijn de maatschappelijke dienst, waarbij de mens, bewogen door sympatie voor de armen, de lijdenden, zijn leven stort in het werk van helpen, tracht de samenstelling van de maatschappij te veranderen waar deze verbetering behoeft, tracht de omgeving te wijzigen waar de omgeving van het verleden, nutting in het verleden, een anachronisme is geworden en de meerdere vooruitgang belet, die de mensheid nu moet maken in een beter, edeler omgeving. Het doel van de dienst kan liggen in het leven van een natie, innerlijk of uiterlijk, en worden bereikt door politieke veranderingen. Of de dienst kan zijn op het gebied van genezen, waar de dokter tracht gezondheid te brengen in plaats van ziekte en voorwaarden te maken die goed zijn voor het lichaam opdat het gezonder kan zijn en langer kan leven dan anders mogelijk zou zijn. Ik kan u niet alle talloze onderdelen van het pad van dienst noemen. Alles wat waarde heeft voor het menselijk leven is vervat in dat pad. Kies dan wat gij wilt, met het oog op uw vermogens en uw gelegenheid; voor uw eerste schreden maakt het niet uit. Handel, industrie, alles wat van nut is voor de mens, productie, verspreiding; zij zijn alle van dienst voor de mens en voorzien in zijn behoeften.

Gij zult evenwel zeggen dat iedereen met het een of ander dezer dingen bezig is, welke ik vermeld heb, of dergelijke bezigheden in het leven heeft. Dit is waar, omdat de weg tot het pad zich bevindt in het menselijk leven en er is niets, dat noodzakelijk is voor de groei en de evolutie van dat leven, dat niet gemaakt kan worden tot een stap welke tot het pad leidt. Doch de moeilijkheid ligt in de toestanden van de wereld. Waarlijk, de mensen volgen al deze paden en nog vele andere; zij produceren, verspreiden, nemen deel in de industrie of de handel, zij zijn schrijvers, artiesten, staatslieden, sociale hervormers, dokters, wat gij maar wilt; met welk doel echter en bewogen door welke motieven? Daar ligt het verschil tussen de mens die op het gewone pad van evolutie is, groeiende door zijn werk en zijn studie, en de mens die, terwijl hij groeit, groeit met het doel om te dienen en niet om persoonlijk welslagen te bereiken, met het doel de wereld een weinig hoger op te heffen en niet slechts er zijn levensonderhoud in te verdienen. Ik spreek geenszins met het gevoel neer te zien op hen die de gewone wegen der wereld bewandelen met de gewone wereldse doeleinden. Dat is een deel, en een noodzakelijk deel, van de evolutie. Hoe zou de mens zijn verstand ontwikkelen, hou zou hij zijn vermogens oefenen, hoe zou hij zelfs fysiek ontwikkelen tenzij hij de gang der wereld volgt en tracht daarin te slagen? Het is goed, dat de mensen werken voor de vrucht der handeling, goed dat zij zwoegen om te slagen, goed dat zij eerzuchtig zijn, streven naar macht en positie, naar roem, eer en succes. Beuzelingen! Ja, zij zijn beuzelingen: doch zij zijn de beuzelingen waardoor de kinderen leren lopen, de prijzen in de school des levens waardoor de jongens worden opgewekt tot inspanning, de kronen in de levensstrijd, waardoor kracht en energie en toekomstige mogelijkheden worden ontwikkeld. Veracht niet de gewone wereld der mensen, waarin de mensen streven en zwoegen, menige dwaling en menige fout makende, menige zonde en zelfs misdaad bedrijvende, want al deze zijn lessen in de school des levens, zij zijn alle stadia die elke mens moet doorlopen.[...]

In een wereld die haar oorsprong vindt in oneindige wijsheid en oneindige liefde is er geen levensles die niet haar doel heeft, en in alle prijzen van de wereld - noem ze van het hoger standpunt beuzelingen zo ge wilt - in alle vruchten van handeling welke gij in het hoger leven moet verzaken en ter zijde stellen; in alle deze is God verborgen, in alle in zijn aantrekkelijkheid de enige kracht die verlokt en hoewel zij in stukken vallen zodra gij ze verkregen hebt, hoewel eerzucht to as verkeert als zij is bevredigd, hoewel rijkdom een last wordt als hij is verworven, en genot overgaat in verzadigdheid nadat het de beker van verrukking gevuld heeft, is toch het breken werderom een nieuwe les, de les die gelijk gij u zult herinneren, op schone wijze werd weergegeven door de Christelijke dichter, George Herbert:

When God first made man,
Having a glass of blessings standing by;
Let us (said he) pour on him al we can;
Let the world's riches, which dispersed lie,
Contract into span.

So strength first made a way;
Then beauty flowed, then wisdom, honour, pleasure.
When almost all was out, God made a stay,
Perceiving that alone of all his treasure,
Rest in the bottom lay.

For if I should (said he)
Bestow this jewel also on my creature,
He would adore my gifts instead of me,
And rest in nature, not the God of nature;
So both should losers be.

Yet let him keep the rest,
But keep them with repining restlessness;
Let him be rich and weary, slat at least,
If goodness lead him not, yet weariness
May toss him to my breast.

Dit is de grote waarheid zowel van de waarde als van de waardeloosheid van het menselijk leven; waardevol omdat het de vermogens ontwikkelt zonder welke geen vooruitgang mogelijk is; waardeloos omdat elk dezer in stukken valt en de handen leeg laat tot zij tenslotte Gods voeten vastgrijpen. Dit dan is de waarde van het gewone leven en onze mens van de wereld is begonnen te beseffen dat blijvende vreugde niet kan worden gevonden in het zoeken naar genot, rijkdom en eer voor zichzelf, doch in de dienst van zijn medemensen, in het helpen der ellendigen, het onderrichten van de onwetenden, het opheffen van de onderdrukten, het verlichten van het leed der armen. Velen zijn er heden onder u die het goed hebben, die een gemakkelijk leven leiden, en wier harten diep vervuld zijn van de smart der wereld, die niet kunnen rusten in hun omgeving vna gemak en weelde, terwijl anderen honger lijden, in ellende verkeren en gebroken worden onder de last van het leven. O, het ontwaken van het sociaal bewustzijn onder ons, het erkennen van maatschappelijke plicht, maatschappelijke verantwoordelijkheid is het edelste teken van de evolutie van de mens, een bewijs van de komst van een nieuw ras dat sympathie zal hebben in plaats van onverschilligheid,

Co-operatie in plaats van Competitie

als zijn regel in het uiterlijk leven. Naarmate dat groeit en zich meer en meer verspreidt, zullen mensen van de wereld die eerste schrede doen. Doch het moet ernstig zijn, niet het voorbijgaand gevoel van medelijden dat u uit uw overvloed doet geven wat gij nooit mist, aan de een of andere goede zaak of de een of andere ongelukkige familie, niet het wegdoen van enkele weelde-artikelen die gij hebt opdat anderen meer van de noodzakelijke levensmiddelen zullen verkrijgen. Veel meer dan dat wordt van u geëist, o gij, die de ingang van het pad zoudt willen naderen.

Gij moet uzelf geven,

en niet alleen wat gij bezit, en daarin ligt een reusachtig verschil. Gij moet de smart van anderen gevoelen alsof gij uw eigen pijn voelt; gij moet het verdriet van anderen voelen alsof het uw eigen hart doorboort. Het moet voor u zijn als een ondragelijke prikkel tot handeling die u dwingt langs het pad van dienst, die gij niet weerstaan kunt. Er zijn dergelijke mensen onder u, mensen die niet kunnen rusten. Zij brengen geen offers. Dat ligt achter hen. De dingen die de wereld offers noemt, maken hun vreugde uit; zij zijn gelukkig als zij zich kunnen geven; het is slechts een offer in deze zin dat het leven van de geest steeds uitstroomt naar anderen, doch dat is vreugde en niet smart, geluk en niet pijn, onwillekeurig, bijna een noodzakelijke levensbehoefte om te helpen, wat zij kunnen vinden om te dienen, waar gij deze gewilligheid ziet om alles op te geven opdat anderen gelukkiger mogen zijn, waar gij ziet dat mensen steeds bedenken wat zij kunnen doen om te helpen, wat zij kunnen vinden om te dienen, wie er in hunne nabijheid is die hulp behoeft - hetzij binnen de familiekring of in de bredere kring van het openbaar leven - daar hebt gij de innerlijke geest die slechts leeft om zich uit te storten, en die zijn bevrediging vindt in de dienst der mensheid.

Dit is dus de eerste grote stap. Waar gij dit aantreft, nadert de persoon het pad hoewel hij er misschien nooit van gehoord heeft. Hij komt nader tot de meesters, al weet hij niet dat zij bestaan. Enkelen, die nog in de schemering van ongeloof in het geestelijk leven verkeren, zijn dichter bij de ingang van het pad dan vele zogenaamd godsdienstige lieden die de theorie van de godsdienst kennen doch de praktijk ervan niet volgen. Er is iets van grote waarde in de training van hem die een periode van materialisme doormaakt - dat er volstrekt geen beloning is, geen sprake van de vreugden des hemels, niets omtrend "hij die medelijden heeft met de armen leent aan de Heer en zie, wat hij leent, zal hem worden terugbetaald."

In het leven van de ongelovige offert hij zichzelf voor de mensheid, en heeft geen beloning waarnaar hij kan uitzien, geen terugkeer van uitgegeven rijkdommen te verwachten, en daarmee verwerft hij een volmaaktheid van de offering van het lager zelf die menig ernstig Christen, Boeddhist, of Hindoe hem zou mogen benijden om de diepte en werkelijkheid van zijn leven. Ik heb een oude vriend gehad, die 21 jaar geleden stierf, die enkele van de ouderen onder u zich zullen herinneren onder de naam van

Charles Bradlaugh.

Hier hebt gij iemand die niet geloofde in het leven aan gene zijde des doods, die op zijn sterfbed nog meende dat de dood voor hem aan alles een einde maakte, dat niets overbleef dan het werk dat hij voor de mensen gedaan had. En ik ken geen meer geestelijke uitspraak, al was hij nog zulk een hevig atheist, dan die welke hij gaf met betrekking tot de vesting van menselijke vrijheid en geluk die hij hoopte dat de mensheid in de toekomst zou bereiken, hoewel hij geloofde dat hij zelf die nooit zou aanschouwen. "Het is mij genoeg," zei hij, "als mijn lichaam, in de klove vallende die de mensheid van haar toekomst scheidt, een brug moge vormen waarover anderen kunnen gaan tot het geluk dat ik nooit zal zien." Hij die zulke woorden kon spreken met de diepte van geloof, welke al wat van hem kwam kenmerkte, was een man die de eerste schreden deed tot  het pad dat hij in een ander leven zeker zal vinden.

Weet dan dat de dienst welke geëist wordt, die onzelfzuchtige dienst is, welke alles geeft en niets terug vraagt en als gij vindt dat het in U een noodzakelijkheid van uw natuur is, niet een keuze doch een overmeesterende drang, kunt gij er zeker van zijn dat gij een der mensen van de wereld zijt, die de eerste schreden naar het pad aflegt.

Neem dat dus als de eerste en voornaamste stap. Er is een andere, die u een weinig vreemd moge voorkomen en toch waar is. Hij die kan worden

beheerst door een denkbeeld

zo, dat geen redenering, geen persoonlijk voordeel, geen van de redenen die de gewone wensen beinvloeden, hem kan doen afwenden van het volgen van dat denkbeeld, hij nadert het pad.

De grote Indische psycholoog Patanjali, die enige axioma's schreef over Yoga [De Yoga Suttras van Patanjali], beschreef daarin de stadia van het menselijk leven, dat het menselijk verstand doorliep. Hij zei dat er een vlinderstadium was, het stadium van het kind, in wie het verstand vloog van het ene ding naar het andere gelijk de vlinder zweeft boven de bloemen, een weinig honing nemende hier en daar, immer de voorwerpen waar hij heengaat veranderende, en overal plezier, vermaak en genot zoekende. Dat vlinderverstand, zo zei hij, is ver van Yoga. Dan is er het verstand van de jongeling, het verstand dat impulsief is, onder de heerschappij van de zintuigen, overal heen snellende, bezeten als 't ware voor een ogenblik door een denkbeeld en dan weer door een ander, standvastiger dan het vlinderverstand, maar nog steeds wisselend in richting, hoewel stevig vasthoudend voor het ogenblik. Dat zei hij, is ver van Yoga. Verder was er het stadium, waarin het verstand, zo ge wilt, bezeten werd door een denkbeeld, doch zo vastgegrepen, dat niets de mens kon weerhouden het te volgen. Als dat denkbeeld nu een waar denkbeeld is, gericht op de dienst van de mensheid, samenstemmend met de natuurwet, dan is zo'n mens dichtbij de ingang van het pad. Ik vergeet niet dat het idee-fixe wel het idee-fixe kan zijn van de waanzinnige; doch dan is het onwaar en niet waar. Dan druist het in tegen de natuurwetten, is niet in overeenstemming en samenklank met de wet van evolutie, die de wet van vooruitgang is. Indien ge echter de waanzinnige met zijn idee-fixe bestudeert, zult ge enig licht werpen op wat wij bedoelen als we zeggen, dat iemand bezeten is door een denkbeeld. Gij ziet het bij enthousiasten, helden en martelaren. Wanneer iemand als Arnold van Winkelried zich stortte op de pieken van de vijand en zoveel hij kon in zijn armen omvatte  en de punten op zijn eigen boezem richtte, opdat een gaping zou ontstaan in de vijandige macht, waardoor zijn kamaraden konden gaan, terwijl hij dood terneer lag, was hij bezeten door het denkbeeld, zijn vaderland te helpen en toen het de vrijheid van zijn land gold, hadden liefde voor het leven en vrees voor pijn, die de gewone mensen beïnvloeden, geen macht om hem te weerhouden. Zo is het ook met de martelaar, met hem, die liever sterft dan dat hij vertelt wat hij als een leugen beschouwt. Het is vrij onverschillig of hij gelijk of ongelijk heeft. Velen zijn tot martelaren geworden voor wat zij voor waar hielden, doch wat een dwaling was. Dat doet er niet toe, in zover het de bezetenheid betreft. Als iemand zozeer gelooft dat een ding waar is dat het hem gemakkelijker  valt te sterven dan zijn waarheid te ontkennen, verdient hij de naam martelaar, en de martelaarskroon is een later erkennen van de waarheid. Het is de houding van de mens waar het op aankomt. Ik zal een ander punt nemen, dat u zal aantonen dat ik dit niet alleen toepas op dingen waarmee ik het volkomen eens ben. Een van de brandende vraagstukken van de dag is het beleid dat thans gevolgd wordt door de

Uiterste Partij van het Vrouwenkiesrecht (*)

Het is niet mijn plicht een mening te geven over dat beleid; wanneer ik niet deelneem aan iets, beoordeel ik nooit een gevaar dat ik niet deel. Ik zeg hier alleen dat het niet uit maakt of de betrokken personen gelijk hebben of niet. Het doet er niet toe of ze falen of slagen. Ook hindert het niet of hun oordeel juist is of dwaas. Deze vragen raken het karakter niet, evenmin het leven, dat wordt opgebouwd door de heldhaftige opoffering en de prachtige toewijding welke beschaafde, verfijnde vrouwen brengt tot wat voor hen een hel is, nl. het gerechtshof en de gevangenis. Ik heb dit geval genomen omdat men onder elk publiek een verschil van mening vindt omtrent de wijsheid of de dwaasheid van de daad, en ik zou willen dat gij besefde dat van het occulte standpunt de uiterlijke handeling is als een schil die wordt gebroken en weggeworpen, en dat binnen de schil de vrucht van karakterschoonheid, heldhaftigheid en moed, van volmaaktheid en toewijding wordt gezien. Als gij mensen aldus beheerst vindt door een denkbeeld, zodat geen wereldse beweegreden hen kan schokken, dan zeg ik u, de grote occulte wet kennende, die velen van ons weten dat waar is, dat zij de poort van het pad naderen; want de dwalingen van de hersenen kunnen spoedig, bijna in een oogwenk, worden hersteld, doch het opbouwen van heldenmoed, toewijding en zelf-oppoffering is het werk van vele levens van krachtig streven. Op deze wijze beoordeelt het occultisme al deze dingen in de wereld. De uiterlijke handeling is de uitdrukking van de een of andere gedachte of gevoel uit het verleden; de beweegreden voor de handeling is vooral van belang. Zo vellen wij, rondziende in de wereld, geen oordeel over de plaats van de mensen volgens handelingen, doch volgens gedachten, wil en gevoel. Deze zijn de dingen die blijven, terwijl handelingen snel voorbij gaan.

Ik weet niet of ik zonder een ogenblik al te persoonlijk te schijnen, iets uit mijn eigen leven kan vertellen, dat, gelijk Mevrouw Blavatsky mij mededeelde, mij in dit specifieke leven tot de poort van inwijding bracht. Inderdaad deed het dit, en toch was het een grote misstap, een grote fout, en ik vermeld het juist, omdat het een fout was en niet iets dat als daad wijs uitgedacht of met wijsheid verricht werd - de verdediging van

het Knowlton Pamflet

een ellendig klein pamflet, waarvan de schrijver stierf voor ik geboren was, waar niemand trots op kon zijn, dat niemand goed kon vinden, en dat ik oprakelde, eenvoudig omdat ik meende dat het lijden der armen langer zou duren, tenzij het vraagstuk van de bevolking (#) Ik weet dat heden duizenden op dat standpunt staan. Toen deden zij dat niet. Het was een zaak van maatschappelijke ongenade, schijnbaar maatschappelijke val, in het bijzonder voor een vrouw, en het was ongeveer het meest verkeerde wat iemand kon doen, beschouwd vanuit het wereldse standpunt en daarom vermeld ik het. Alles was verkeerd, behalve de begeerte het lijden van de armen te verminderen, doch omdat dit de beweegreden was, omdat, terwille van de armen, ik alles opzij legde wat voor een vrouw waarde heeft, bracht het mij tot de poort van inwijding in dit leven. Ge zoudt geen meer uiterst geval kunnen stellen. Daarom zeg ik dus, dat de occulte wet oordeelt volgens het motief en niet volgens de uiterlijke handeling, waarin dat motief zich verstoffelijkt in de wereld. Het deed er niets toe of mijn eerste handeling, nadat ik in de Theosofische Vereniging kwam, was om die theorie geheel te verwerpen. De theorie was logisch vanuit het materialistische standpunt, doch onmogelijk van het geestelijk standpunt. Dat was mijn sleutel.

Beseft dus, vrienden, dat wat gij bestuderen moet, uw beweegredenen zijn, meer dan uw handelingen. Maak uw daden zo wijs als gij kunt; gebruik uw beste gedachten en stelt alles in het werk om te beoordelen wat goed is, voor u het doet, maar weet, voor uw geruststelling, dat de ogen die toezien op het hart en niet het uiterlijk van de mensen, een beter oordeel hebben dan het oordeel van de wereld. Geef uzelf volkomen aan de dienst, houdt niets terug, help waar hulp mogelijk is, werk waar de gelegenheid tot werken zich aandient, geef uzelf aan het een of andere grote ideaal, volg dat in regen en zonneschijn, houdt er aan vast in storm en in vrede. Als dan de levens, die achter u liggen, in dit leven zulke bloesems voortbrengen van dienst, heldhaftigheid en toewijding, dan begint gij, mens van de wereld die ge zijn moogt, niets wetende van de dingen waarover wij gesproken hebben, niets wetende van het bestaan van de Meesters en de heerlijkheden van de occulte wereld, de eerste schreden te doen, die u zullen voeren tot het begin van het pad dat u onvermijdelijk zal doen zoeken naar de Meester, doch hij zal u gevonden hebben, lang voor u begint te zoeken. Hoewel zoeken noodzakelijk is in de lagere wereld, hoewel de toestemming van hoofd en hart hier noodzakelijk zijn en gericht moet worden op het zoeken van hem, wiens leerling men wenst te worden, zal het u een hulp zijn te weten dat de Meester daar is, lang voordat gij hem zoekt, dat de Meester u gadeslaat, terwijl uw ogen nog gesloten zijn; en terwijl u denkt dat gij slechts de mensheid dient, terwijl u meent dat u slechts de verdrukten, de ellendigen, de onwetenden en de lijdenden helpt, zo zal het in de hogere dienst zijn, waar het oordeel der Groten geveld wordt, al weet u het niet:

"Wat gij de minsten Mijner broederen gedaan heeft, heeft gij Mij gedaan."

Voetnoten

*) Extreme Party in Women's Suffrage. (In Engeland. - Vert.) (rond 1912 - web-redactie; ook in Nederland hadden vrouwen toen nog geen kiesrecht)
#) Het vraagstuk van de bevolking, oftewel het vraagstuk van voorbehoedsmiddelen. In die tijd omstreden, in deze tijd volkomen geaccepteerd door de meerderheid van de bevolking in Nederland. Elders is voorlichting over dit onderwerp nog steeds omstreden. Op het moment dat Annie Besant deze lezing hield was ze van mening dat voorbehoedsmiddelen een slechte zaak waren. Op het eind van haar leven was ze weer van het standpunt dat voorbehoedsmiddelen erger voorkwamen.