Resolutie over de Vrijheid van Denken

Mary Anderson

In een vraag-en-antwoord sessie tijdens een in Slovenië gehouden zomerschool werd de vraag gesteld: ‘Heeft de Resolutie over Vrijheid van Denken ooit tot enige moeilijkheden geleid?’

De meesten van ons kennen de Resolutie over de Vrijheid van Denken die is aangenomen door de General Council van de Theosophical Society. Zij wordt in elk nummer van de Theosophist afgedrukt en ook in vele nationale tijdschriften.

De Vrijheid van Denken wordt vaak één van de twee pijlers genoemd waarop de T.S. berust, waarbij de tweede pijler Broederschap is. Deze twee pijlers lijken misschien elk een tegengestelde kant op te wijzen, maar zij zijn in feite complementair, zoals het Chinese Yin en Yang.

Elke mondelinge of geschreven resolutie, hoe zorgvuldig ze ook is verwoord, kan natuurlijk misverstaan worden en leiden tot eenzijdige conclusies, als zij niet in haar geheel gelezen wordt. Zo is er het gevaar dat vrijheid van denken, indien geciteerd buiten de context van de Resolutie, ertoe zou kunnen leiden dat twee of meer mensen er tegengestelde meningen op na houden die resulteren in een vijandige houding ten opzichte van elkaar. Dit gevaar werd echter onderkend in de Resolutie waarin staat dat, hoewel men vrij is om er de mening op na te houden die men verkiest, men niet vrij is om die aan iemand anders op te dringen. Deze consideratie voor anderen is een weerspiegeling van het beginsel van broederschap die een gevoel van verwantschap impliceert niet alleen met degenen die het met ons eens zijn maar ook met hen die het met ons oneens zijn. We kunnen proberen deze laatsten te begrijpen en, als we dat niet kunnen, ze tenminste te accepteren; ons motto moet zijn leven en laten leven in een geest van welwillendheid en betrokkenheid maar niet van bemoeizucht. We zijn met iedereen verbonden. Een oudere dame vroeg eens aan haar dominee of zij haar ‘geliefden’ na de dood weer zou ontmoeten, en het antwoord dat zij kreeg was ‘Ja, lieve mevrouw, maar ook de anderen!’ (Een theosoof zou een vraag hebben kunnen stellen over ontmoetingen in toekomstige levens!)

Vrijheid van denken zou echter tot een ander gevaar kunnen leiden – voor de Society zelf. Sommige leden kunnen zich door hun eigen persoonlijke meningen laten leiden of door die welke hen aanspreken, vaak vergaard uit leringen die door andere verenigingen gepropageerd worden en die soms oorspronkelijk ten dele gebaseerd zijn op theosofische leringen. Zulke leden kunnen allerlei richtingen uitgaan en daarbij hardnekkig volhouden dat ze ‘theosofie’ bestuderen. (Veel New Age bewegingen zeggen dat ze zich beroepen op mevrouw Blavatsky die wel de ‘grootmoeder van de New Age’ is genoemd. Maar kan een grootmoeder verantwoordelijk worden gehouden voor de overtuigingen en daden van haar kleinkinderen?) Er is zelfs een gevaar dat de Theosophical Society plaatselijk door zulke bewegingen en hun vertegenwoordigers kan worden ‘gekidnapt’, zoals inderdaad in verscheidene loges en landelijke afdelingen is gebeurd.

Het was misschien juist met het oog op zulke gevaren dat de General Council van de Theosophical Society nog een Resolutie aannam, getiteld Vrijheid van de Vereniging. Het is de moeite waard deze hier in haar geheel te citeren, daar zij vaak vergeten wordt:

“De T.S., hoewel zij samenwerkt met alle andere organisaties wier doelstellingen en activiteiten zulk een samenwerking mogelijk maken, is en moet blijven een organisatie die geheel onafhankelijk daarvan is, aan geen andere doelstellingen toegewijd dan haar eigen, en gericht op het ontwikkelen van haar eigen werk in de ruimste en meest omvattende zin, om in de richting te gaan van haar eigen doel dat geformuleerd is in haar doelstellingen. Zij houdt zich bezig met die doelstellingen en met die Goddelijke Wijsheid die in abstracto impliciet aanwezig is in de naam The Theosophical Society.

 Aangezien Universele Broederschap en de Wijsheid ongedefinieerd en onbegrensd zijn en aangezien er een volledige vrijheid van denken en handelen bestaat voor ieder afzonderlijk lid van de Society, streeft de Society ernaar steeds haar eigen kenmerkende en unieke karakter te handhaven door vrij te blijven van banden of vereenzelviging met enige andere organisatie.”

We vinden hierin niet alleen waarschuwingen maar ook wat aanwijzingen van praktische aard: de Society moet ‘gericht zijn op het ontwikkelen van haar eigen werk en in de richting gaan van haar eigen doel’. Wat is dat werk en wat is dat doel? Er wordt verwezen naar de Doeleinden van de Society en naar de ‘Goddelijke Wijsheid’ – Theosofie – waarbij de laatstgenoemde echter ‘ongedefinieerd en onbegrensd’ is. Dit betekent niet dat zomaar ‘alles’  Theosofie is (hoewel voor ons Theosofie alles kan zijn!), maar het weerhoudt iemand er misschien van te zeggen dat ‘Theosofie is wat ik zeg dat het is!’

Om mevrouw Blavatsky te citeren:

‘De T.S. werd gevormd als een hulp om de mensen te doen zien dat er zoiets als Theosofie bestaat en hen te helpen zich ernaar op te heffen door haar eeuwige waarheden te bestuderen en op te nemen.’ (De Sleutel tot de Theosofie, blz. 53)

Het werk van de T.S. is dus Theosofie, het bestuderen en zich eigen maken ervan, met als oogmerk het helpen van de mensheid, hoewel Theosofie ongedefinieerd is. Hoe zouden we haar kunnen definiëren? Zoals Sri Ram schreef:

'Hoe kunnen we een Wijsheid definiëren die tot het leven zelf behoort en daarom levend is en ademt, waarin de diepten aanwezig zijn die behoren tot wat we Geest noemen, welke subtieler is dan het meest subtiele denkvermogen kan bevatten?' (The Theosophist, oktober 1964)

Toch kan men van sommige fundamentele beginselen, die universeel zijn in hun bereik en in abstracte termen verwoord  worden, zeggen dat het ‘theosofische beginselen’ zijn. Zulke beginselen worden op verscheidene wijzen naar voren gebracht, zoals in de ‘drie fundamentele Grondstellingen’ in het Voorwoord van De Geheime Leer, de ‘drie Grote Waarheden’ die opgesomd worden in Licht op het Pad, enz. Je kunt ze ook op andere wijze naar voren brengen. Iedere lijst van zulke beginselen zal beginnen met de fundamentele innerlijke Eenheid van al het bestaande. Andere beginselen zullen volgen, zoals die van de Ene Wet (die impliceert dat gerechtigheid altijd zal zegevieren), van voortdurende beweging, van evolutie.

Wat niet in overeenstemming is met zulke beginselen en hun hele wezen kunnen we in alle eerlijkheid als ‘niet-theosofisch’ bestempelen. Individuele personen, zelfs leden, die een goeroe hebben, kunnen claimen dat hij hun karma kan wegnemen. Er kan hun verteld worden dat zij volkomen recht hebben op hun geloof, maar dat zij het niet moeten verkondigen als zijnde ‘theosofisch’, aangezien het volkomen in strijd is met het fundamentele beginsel van gerechtigheid. Anderen kunnen het bijgeloof aanhangen dat een mens als een dier kan worden wedergeboren. Dat mogen ze geloven, als zij dat willen, maar ze moeten niet verklaren dat het een ‘theosofische lering’ is, aangezien het in strijd is met het hele concept van voortschrijdende evolutie.

Het mag misschien kleingeestig en aanmatigend lijken van ons om vast te leggen wat ‘theosofisch’ is en wat niet, maar we kunnen vaak, bijvoorbeeld in onze loges, geconfronteerd worden met bepaalde situaties die in alle vriendschap vragen om een duidelijke verklaring in de geest van wat hiervoor werd aangegeven.

Uit de Universele Beginselen die hierboven genoemd werden zijn bepaalde theorieën afgeleid, zoals gedetailleerde uiteenzettingen over de aard van de ‘Zeven Stralen’, beschrijvingen van engelen, enz. Ik denk dat we moeten vermijden zulke theorieën als ‘waarheden’ te behandelen. Het blijven theorieën, interessant en misschien voor ons persoonlijk aanvaardbaar, maar niet om dogmatisch in te geloven of om aan anderen op te dringen. We moeten ervoor waken dat we zelfs Universele Beginselen niet dogmatisch behandelen!

We wandelen op het scherp van de snede niet alleen tussen Vrijheid van Denken en Broederschap, maar ook tussen de glorie van Goddelijke Wijsheid en onze steeds weer onvolmaakte pogingen om haar in woorden (en in ons leven) tot uitdrukking te brengen doordat we in de verleiding komen om ‘het vast te leggen’.

Maar geldt dat ook niet voor het leven zelf? Bestaat dat ook niet uit paradoxen – raadsels die de logica niet voor ons kan oplossen?