Het voorspellen van de toekomst
Mary Anderson
Kunnen we de toekomst van iemand, van iets of van een organisatie voorspellen? Los van het feit dat we niet de toekomst kunnen kennen, kunnen we er alleen maar voorspellingen over doen op grond van wat we reeds weten uit vroegere ervaringen, met inbegrip van onze verbeelding. We kunnen hetgeen we uit het verleden weten goedkeuren of afkeuren, maar meestal doen we dit maar ten dele. Wanneer we in een sombere bui zijn, denken we dat allerlei dingen die we afkeuren blijven bestaan en/of dat wat we goedkeuren ophoudt te bestaan. Als we optimistisch gestemd zijn, verheugen we ons op het gebeuren van alles waar we positief tegenover staan en we verwachten dat alles wat we afwijzen ‘achterhaald is’. En weer zijn we zoals gewoonlijk deels optimistisch en deels pessimistisch gestemd.
Wat is de Theosophical Society?
Laten we in de eerste plaats onderzoeken wat de Theosophical Society is. Het is een organisatie met een eigen karakter, en het behoort - dankzij de leden - een levende organisatie, een organisme te zijn. Zij kan vergeleken worden met een boom waarvan de stam de internationale Society zelf is, en die in Adyar gevestigd is. De vele kleine en grote takken stellen de nationale lichamen voor (nationale afdelingen, regionale samenwerkingsverbanden, bureaus van de president enz.), de twijgen die aan de takken zijn gegroeid, beelden de onderafdelingen van de ‘familie ‘ uit, en staan bekend als loges en centra voor studie, en de bladeren, de bloemen - alsmede de vruchten en de zaden - zijn de individuele leden.
De organisatie dient een zeker doel of doelen, die kunnen worden uitgedrukt in wat ‘Theosofie’ genoemd wordt, wat letterlijk ‘Goddelijke Wijsheid’ betekent. De Society is opgericht - volgens mevrouw Blavatsky (The Key to Theosophy, TPH London, blz. 57) - om die goddelijke wijsheid bekend te maken en dat vinden we terug in het motto van de Society: ‘Er is geen godsdienst hoger dan de Waarheid’.
Maar kennen we de Waarheid? Weten we wat Theosofie is? We kennen ze geen van beide, noch kunnen we ze met zoveel woorden definiëren. Maar men kan zeggen dat het doel van de Society is het nastreven van of het onderzoek naar ‘Theosofie’ of ‘Waarheid’, niet alleen in onze gedachten maar ook in onze dagelijkse levenswijze. De contouren voor dat onderzoek tekenen zich af in de drie doeleinden van de Society, die samengevat kunnen worden als (1) broederschap of verwantschap onder de leden, (2) serieuze studie en (3) grondig onderzoek - of als liefde, kennis die naar wijsheid leidt, en onderzoek naar het wezen van ons zijn en van alle processen in de natuur.
Een organisatie is een vorm. Een vorm heeft leven nodig om het te bezielen. In het geval van de Theosopical Society wordt dat leven gevormd door de leden, hierboven uitgebeeld als de bladeren, de bloesems en de vruchten van de ‘theosofische boom’. ‘Men kent de boom aan zijn vruchten’. (Inderdaad is de vereniging vaak beoordeeld - of verkeerd beoordeeld - op grond van het gedrag van haar leden!) Uiteindelijk zijn de leden ook de zaden - de dragers van leven.
Kunnen we de toekomst voorspellen?
Zoals eerder uiteengezet geloof ik dat het niet mogelijk is de toekomst precies te voorspellen - de toekomst van om het even welke persoon of welke organisatie. Dit is niet een verloochening van de wet van karma of de wet van oorzaak en gevolg, waaraan iedereen en elke groep personen onderworpen is. Maar we zijn niet alwetend; het is voor ons onmogelijk om al de oorzaken te kennen die in beweging gezet zijn en voortdurend in beweging gezet worden, niet alleen op het fysieke maar ook op het psychische vlak. Sommige mensen zijn echter zo vrij de toekomst van de Theosophical Society - in werkelijkheid de toekomst van de mensheid, van de natuur, van de planeet aarde - te voorspellen. Maar voorspellingen zijn niet meer dan ‘gissingen’. Ongetwijfeld kunnen we met betrekking tot deze planeet en haar bewoners zeggen, dat wanneer bepaalde wereldomvattende ontwikkelingen doorzetten, de meest waarschijnlijke gevolgen zo en zo zullen zijn. Maar we kunnen niet uitsluiten dat er onverwachte, onvoorspelbare ontwikkelingen kunnen optreden waarvan de oorzaken onbekend zijn.
Vrees en Hoop
Voor de toekomst van de Theosophical Society kan gevreesd worden maar niet voor de Theosofie zelf, die per definitie, de oude, goddelijke, eeuwigdurende Wijsheid is en door al de eeuwen heen bestaat en zal blijven bestaan, soms ondergronds. Zelfs als de Theosophical Society haar huidige vorm verliest, zal de Theosofie - zoals zij altijd heeft gedaan en ook thans doet - andere kanalen vinden om door te stromen, ofschoon een aantal waarborgen in de Theosophical Society van nu is ontwikkeld (het grondbeginsel van de eenheid van al het leven, vrijheid van denken), dat haar in staat zou moeten stellen een open kanaal voor de Theosofie te blijven.
Een aanleiding voor bezorgdheid wordt bijvoorbeeld gezien in een eventuele afname van het aantal leden over de hele wereld, of in een ‘overname’ van de Society, enerzijds door de ‘New Age beweging’ en dergelijke groeperingen, en anderzijds, als een reactie op de neiging van de Theosofie ‘dogmatisch’ te zijn (als er zo iets zou bestaan!).
Wat de vrees voor een eventuele afname van het aantal leden betreft, misschien is een sterke toename van het ledenaantal een waarschuwingsteken waarvoor meer gevreesd moet worden! Wanneer in een bepaalde loge een plotselinge toename in het aantal leden optreedt, komt dit vaak doordat een persoon met charisma de leiding heeft. Dit kan een gevaar zijn als de persoon in kwestie zijn of haar eigen eigen dogmatische opvattingen van ‘Theosofie’ heeft of het kan een goed teken zijn, als die persoon een waar theosoof is, niet alleen qua houding maar ook in het dagelijks leven. Niettemin bestaat er zelfs dan het gevaar afhankelijk te zijn van een autoriteit, zelfs als de ‘autoriteit’ dit niet wenst. In het geval dat het ledenaantal afneemt, kan het zijn dat personen die zich bij de Society aansloten en niet echt begrepen wat Theosofie is, zich realiseren dat zij niet op de juiste plaats zijn en de Society weer verlaten. Af en toe zijn er heftige persoonlijke gesprekken - en één van de partijen gaat vol weerzin weg. Misschien zijn dergelijke disputen testen en beproevingen. Zij worden gevoerd om ons te leren op een vriendschappelijke manier ‘zich erbij neer te leggen dat men niet tot overeenstemming kan komen’. In elk geval wordt de kleine theosofische boom - of de zijtak of de twijg - in een bepaald gebied van tijd tot tijd door hevige winden heen en weer geschud en laat enkele van de bladeren, bloemen of vruchten vallen. Dit kan een zuiveringsproces zijn.
De goede eigenschappen van de leden zijn van meer betekenis dan het aantal personen. ‘Want waar twee of drie vergaderd zijn in mijn naam, daar ben Ik in hun midden.’ (Matt. 18:20)
Wat betreft het gevaar dat de Society ‘gekaapt’ kan worden door andere groepen kunnen we als paradox het gezegde aanhalen ‘In een groep is het veiliger’!
Diverse uiterst dogmatische tendensen - bijvoorbeeld, enerzijds met betrekking tot de psychische zintuigen en anderzijds een uitsluitend verstandelijke en dogmatische opvatting van ‘Theosofie’- kunnen uiteindelijk wereldwijd geneutraliseerd worden, ofschoon er plaatselijke verschillen kunnen zijn! Vrijheid van denken blijft een groot goed - en een absolute noodzaak. Het impliceert tevens de vrijheid om, in het algehele kader van broederschap, begrip en verdraagzaamheid, in alle hoffelijkheid, elkaar tegen te spreken.
Wat de verwachtingen voor de toekomst betreft, zijn er nu en zijn er altijd ongegronde verwachtingen geweest van de een of andere bovennatuurlijke inmenging, een ‘deus ex machina’ die de ‘Society’ op de een of andere manier schijnt te moeten ‘redden’.
Sommigen zien uit naar een rechtstreekse inmenging van de Meesters. Maar zoals blijkt uit ‘De Brieven van de Meesters aan A.P. Sinnett’, behoren we op de hoogte te zijn van de nadelen en de gevaren van een dergelijke inmenging, zo dit mogelijk zou zijn.
We moeten ook bekend zijn met de bewering dat de oprichting van de Theosophical Society door Degenen die achter de Oprichters stonden ten tijde van haar oprichting soms beschouwd werd als een experiment met weinig kans van slagen. In de eerste decennia van het bestaan van de Society, verklaarde mevrouw Blavatsky al dat de Society als een ‘Universele Broederschap’ een absolute mislukking was gebleken’, een punt dat voorop stond bij de oprichting.
Sommigen hopen op een terugkeer van mevrouw Blavatsky of dr. Besant, in een nieuwe reïncarnatie, om de ‘Society te redden’. Maar misschien zijn de dagen van ‘de grote leiders’, die tegen hun zin in verheven zijn tot autoriteiten, voorbij en is het onze taak om geleid door het licht van onze eigen opvattingen en inzichten en door het in praktijk brengen van wat zij zeiden en bedoelden, door te gaan. Met ‘het licht van ons eigen inzicht’ doel ik niet op droombeelden die voortvloeien uit onze eigen bewuste of onbewuste wensen die zich wellicht manifesteren in paranormale verschijningen, maar op een diepere openbaring die van binnenuit komt. Dit kan slechts geschieden in die mate dat inzicht verkregen wordt in de oppervlakkige begeerten van het lichaam en deze geaccepteerd worden voor wat ze zijn op een zodanige diepgaande wijze dat ze wegkwijnen, ten minste tijdelijk. Dan kan ons innerlijk zelf zich manifesteren. De onfeilbare voortekenen zijn innerlijke harmonie, intense onpersoonlijke genegenheid, wijsheid (ook in ‘praktische’ dagelijkse beslissingen en handelingen) - en intense vreugde. Hoe meer leden in staat zijn, al dan niet tijdelijk, op dat niveau te bestaan, des te beter zullen de vooruitzichten van de Society zijn, die, zoals we zeiden, uit zijn leden bestaat.
De toekomst van de Theosophical Society ligt in de handen van de leden zelf; het ligt in onze handen. Laten we de grondbeginselen van de Theosofie bestuderen, niet alleen oppervlakkig maar diepgaand, vanuit ons hart en laten we in de eerste plaats in dit licht leven. Er wordt gezegd dat men het bestuur krijgt dat men verdient. Zullen de leden van de Theosophical Society niet de Theosophical Society krijgen die zij verdienen?
Wat de wet van karma betreft is er gezegd: onderzoek de huidige levensomstandigheden, als je de handelingen uit het verleden wilt kennen; onderzoek de handelingen van nu, met inbegrip van je gedachten en je gevoelens, als je de toekomst wilt kennen. Dit is wat onze toekomst bepaalt - en, als organisatie, de toekomst van de Theosophical Society.
Wondermiddelen?
Er zijn diverse methoden voorgesteld om de Theosophical Society te helpen tot bloei te komen, haar dharma te volbrengen enz.
Dergelijke aanbevelingen zoals het ontwikkelen van psychische vermogens moeten natuurlijk van de hand worden gewezen. We moeten ons ervan bewust zijn hoe teleurstellend en hoe gevaarlijk zij voor onszelf en voor anderen zijn. De overtuiging dat veranderingen in het karakter van de leden tot stand kan worden gebracht door verandering van leefregels is eveneens kinderlijk.
Boeken zijn geschreven, cursussen, seminars en workshops zijn ontwikkeld en gehouden, waarbij het schitterende wereldbeeld voorgelegd door de Theosofie wordt uitgelegd en er verkondigd wordt dat men van de leden zelf op de een of andere wijze een beter mens kan maken - hen zelfs spiritueel kan transformeren. Dergelijke methoden zijn vaak nuttig, zelfs al is het maar voor een korte tijd. Zij zijn zelfs noodzakelijk.
Maar ik herinner me het verhaal van een jonge man die om een stupa liep. Een wijze kwam voorbij en zei tegen hem: ‘Wat je aan het doen bent is heel goed, maar het zou beter zijn als je de godsdienst in de praktijk toepast.’ De jonge man was onthutst, maar besloot ten slotte de heilige geschriften te bestuderen. Terwijl hij onder een boom zat te studeren kwam de wijze weer voorbij en merkte weer op: ‘Wat je aan het doen bent is heel goed, maar het zou beter zijn als je de godsdienst in de praktijk toepast’. De jonge man was wederom onthutst; desondanks trok hij de conclusie dat hij moest mediteren. Hij zat te mediteren toen de wijze opnieuw voorbijkwam en weer opmerkte: ‘Wat je aan het doen bent is heel goed, maar het zou beter zijn als je de godsdienst in de praktijk toepast.’ De jonge man stond weer perplex, maar op dat moment brak het besef door dat het ‘in de praktijk toepassen van de godsdienst’ was terug te voeren op zijn levenswijze - op zijn totale levenshouding. De wijze veroordeelde de pogingen van de jonge man niet. Het is, in werkelijkheid, beter om rond een stupa te lopen vervuld van goede gedachten, dan anderen kwaad te doen; het is beter te studeren dan triviale boeken te lezen (alhoewel we dit uit ontspanning kunnen doen!); en het is beter te mediteren dan kwaad van anderen te denken. Maar dat alles is niet voldoende. ‘Het toepassen van de godsdienst in de praktijk’ of het leiden van een spiritueel leven is het tot uitdrukking brengen van een levensinstelling - een houding van mededogen, van aandacht, en van volstrekte oprechtheid.
Een dergelijke houding kan niet teweeggebracht worden door het ongeïnspireerd bijwonen van godsdienstige erediensten, door het bestuderen van boeken, door het aanhoren van een lezing of door wat veel mensen beschouwen als ‘meditatie’. Het kan niet tot stand worden gebracht door het houden van een seminar of een workshop. Al deze dingen kunnen, voorlopig ten minste, bruikbaar zijn en nuttig lijken; zij kunnen, in feite, helpen schoon schip te maken. Maar het werkelijke werk aan de basis moet door ieder van ons apart gedaan worden. En elk lid afzonderlijk, nu en dan de microkosmos van de macrokosmos genoemd, is verantwoordelijk voor de Theosophical Society.
In navolging van de woorden van de dichter John Donne wordt met de ‘klok’ bedoeld, de klok die ons tot handelen aanzet, hetzij innerlijk of uiterlijk handelen.
Vraag je nooit af voor wie de klok luidt; hij luidt voor jou.
(Uit: For Whom the Bell Tolls, Ernest Hemingway)
Hoe we handelen of afzien van handelen is iets wat ieder van ons voor zichzelf moet uitmaken, waarbij we een eigen verantwoordelijkheid hebben.
Uit: The Theosophist, november 2000
Vertaling: Ton van Beek
Theosofia 103/4 · augustus 2002 blz. 151 - 155