Pioniers in een nieuw denkgebied

over het thema ‘De Theosofische Vereniging: nog altijd in de voorhoede’

John Algeo

(lezing gehouden op de Conventie te Adyar in december 2000; Dr. John Algeo is de nationale voorzitter van de TS in Amerika)

Alle mensen zijn pioniers. Wanneer wij in deze wereld geboren worden, komen wij in een vreemd oord dat wij moeten onderzoeken en waardoorheen wij onze weg moeten vinden. Maar al doende vinden de meesten van ons een eigen plekje en raken wij gewend aan een alledaagse levensroutine. Wij houden op pioniers te zijn en worden in plaats daarvan kolonisten. Slechts enkele individuen weerstaan dat gewennen aan de omstandigheden. Net als Ulysses van Tennyson, streven zij ernaar

‘Voorbij de verste grens van menselijk denken, kennis te volgen als een dalende ster… Streven, zoeken, vinden en niet opzij te gaan.’

De Meesters van Wijsheid zijn zelf zulke toegewijde, nimmer rustende pioniers, evenals degenen die hen volgen. De Meester KH schreef eens in een brief aan A.P.Sinnett:

‘Wij zullen dat periodieke werk van ons voortzetten; we zullen ons van onze filantropische pogingen niet laten afbrengen, tot op die dag dat de grondslagen voor een nieuw continent van denken zo stevig zijn gelegd dat geen enkele tegenstand… de zege zal kunnen behalen.’(ML = Mahatma Letters to A.P.Sinnett, 3rd edn., letter 9, p.51)(MB p.58)

Die zin geeft enkele kenmerken aan van het pionierswerk van de Mahatmas. Het omvat vijf punten en impliceert een zesde, die alle de moeite waard zijn om aandacht aan te besteden, omdat deze punten zowel het werk van de Mahatmas karakteriseren als ons aangeven hoe ons eigen pionierswerk eruit moet zien. De vijf punten gaan over de timing, de motivatie, het doel, de zin en de manier waarop dit werk gedaan moet worden. Laten wij ze stuk voor stuk eens nader bekijken.

1. Timing

Ten eerste: het werk van de Meesters is periodiek. Zij zeggen, ‘Wij zullen dat periodieke werk van ons voortzetten.’ Zij opereren niet voortdurend op dezelfde manier in de wereld, maar eerder in cycli. Door zo te werken, volgen zij een patroon dat zo wijdverbreid is dat het duidelijk een deel is van het plan van de Natuur zelf. Het is zelfs het onderwerp van de tweede Grondstelling in De Geheime Leer (I,17), die spreekt over ‘de absolute geldigheid van die wet van periodiciteit, van eb en vloed, van opkomst en verval, die de natuurwetenschap heeft waargenomen en opgetekend in alle afdelingen van de natuur.’ (GL Fricke uitg. p.13)

We kunnen ook verscheidene andere instanties vermelden. Paleontologen die de oorsprong der soorten bestuderen vanuit het fossielenarchief hebben twee interpretaties van dat archief. De ene is dat evolutie geleidelijk is en voortschrijdt met voortdurende kleine stapjes. De andere is dat het met horten en stoten gaat, waarbij de stabiele continuïteit der soorten langdurig is, maar af en toe onderbroken wordt door plotselinge, frappante veranderingen die nieuwe soorten doen ontstaan. Die laatstgenoemde visie heet ‘onderbroken evenwicht’.

Ongeveer hetzelfde schijnt te zijn gebeurd bij de opbouw van landmassa’s op onze planeet. Geologen hanteren theorieën van continentale verschuivingen en tektonische platen, volgens welke kleine veranderingen  voortdurend plaatsgrijpen aan de vorm der aardkorst, aan kustlijnen en bergen; maar periodiek komen er grote veranderingen voor. Ongeveer tweeeneenhalf miljoen jaar geleden, volgens geologen, werd een enkel massief continent omringd door de oceaan van de aarde. Zij noemen dat continent Pangaea. Toen plotseling (geologisch gesproken) viel Pangaea uiteen in twee continenten: Laurazie (dat bestemd was later Europa, Noord Amerika en Noord Azië te worden) en Gondwanaland (bestemd om Afrika, Zuid Amerika, India, Australië en Antarctica te worden). Periodiek veranderen continenten radicaal – een feit dat eerder werd opgemerkt door H.P. Blavatsky in De Geheime Leer. Maar tussen die catastrofale gebeurtenissen liggen lange tijdvakken waarin slechts kleine, oppervlakkige veranderingen plaatsvinden.

Een soortgelijk verschijnsel doet zich voor bij de historische verandering van talen. De Engelse taal, in de vorm die wij ‘Angelsaksisch’ of ‘Oudengels’ noemen, bestond honderden jaren, waarbij zij wel geleidelijk veranderde, maar toch relatief hetzelfde bleef. Maar toen, gedurende ongeveer een eeuw rond het jaar 1100, deed zich een reeks frappante veranderingen voor in de grammatica en de woordenschat, die het in een totaal ander soort taal veranderde. Pre-1100 Engels zag er zo uit (dit zijn de twee openingsregels van het epische gedicht Beowulf): ‘Hwat! we Gar-dena in geardagum theodcyninga thrym gehyrdan.’ Kort na die tijd klonk Engels nog heel anders dan de taal die wij kennen, maar zij zag er veel bekender uit. Hier volgt een zin uit een kroniek van het jaar 1135 over Koning Hendrik (in moderne spelling omgezet, maar verder getrouw aan het origineel): ‘Good man he was, and michel awe was of him; durst none man disdo with other on his time.’

Alles in de wereld verandert voortdurend: soorten, continenten, talen en mensen ook. Voor het grootste gedeelte is de verandering geleidelijk, oplopend, langzaam en zonder grote consequenties. Maar periodiek tellen de kleine veranderingen aan, of het tempo van verandering loopt op, of een nieuwe impuls ontstaat – en het resultaat is een catastrofale verandering. Het schijnt dat de Meesters op veelal dezelfde manier werken. Veel van hun werk is stilzwijgend, achter de schermen, onopvallend, geleidelijk; maar periodiek heeft hun werk op revolutionaire manieren effect op de wereld: het evenwicht van spirituele evolutie wordt onderbroken, een nieuw denkgebied wordt geschapen, de taal waarin de Aloude Wijsheid verwoord wordt verandert van oude vormen naar nieuwe.

Onze eigen activiteit in de wereld moet op dezelfde manier periodiek zijn. Het boek Prediker (3.1-8) verduidelijkt dit levendig en poëtisch:

‘Alles heeft eenen bestemden tijd, en ieder ding onder den hemel heeft zijnen tijd:
daar is een tijd om geboren te worden en een tijd om te sterven; een tijd om te planten en een tijd om het geplante uit te rukken;
een tijd om te dooden en een tijd om te helen; een tijd om af te breken en een tijd om te bouwen;
een tijd om te weenen en een tijd om te lachen; een tijd om te rouwklagen en een tijd om te dansen;
een tijd om steenen weg te werpen en een tijd om steenen te vergaderen; een tijd om te omhelzen en een tijd om zich van omhelzen te onthouden;
een tijd om te zoeken en een tijd om te laten verloren gaan; een tijd om te bewaren en een tijd om weg te werpen;
een tijd om te scheuren en een tijd om dicht te naaien; een tijd om te zwijgen en een tijd om te spreken;
een tijd om lief te hebben en een tijd om te haten; een tijd van oorlog en een tijd van vrede.’

Of, zoals Shakespeare het formuleert in Julius Caesar (4.3.217-20):

‘Als pioniers hebben wij onderscheidingsvermogen en intuïtie nodig om te weten wanneer wij ons moeten aanpassen en het gebied dat we gevonden hebben, in bezit nemen, en wanneer wij nieuwe verten van het nieuwe denkgebied moeten onderzoeken, ‘die onbereisde wereld waarvan de grens vervaagt/steeds weer en opnieuw naarmate [wij ons] verplaatsen.’

Net als de Meesters moeten wij weten wanneer wij geduldig moeten wachten, maar ook wanneer wij dapper voorwaarts moeten gaan. Wij moeten ervan uitgaan dat ons werk periodiek is – meestentijds gewoon meestappen, maar we moeten ook erop voorbereid zijn, om plotseling vooruitgang te boeken wanneer het juiste moment daar is.

2 Motivatie

Een tweede punt om aandacht aan te besteden in de woorden van de Meester KH is wat hij zegt over het motief van het werk van de Meesters, wat hij noemt ‘onze filantropische pogingen’. Laten we nog eens kijken wat hij schreef:

‘Wij zullen dat periodieke werk van ons voortzetten; we zullen ons van onze filantropische pogingen niet laten afbrengen, tot op die dag dat de grondslagen voor een nieuw continent van denken zo stevig zijn gelegd dat geen enkele tegenstand… de zege zal kunnen behalen.’

Hun motivatie is filantropisch. Zij werken uit liefde voor de mensheid, altruïstisch, als Bodhisattva. Zoals de Mahatma Arjoena, die aan het einde van de Bhagavadgita (18.74) mahatmanas of ‘met de grote ziel’ genoemd wordt, werken de Meesters niet voor de vruchten van hun daden, oftewel om zichzelf te bevoordelen, maar veeleer is hun werk nishkama karma, werk zonder persoonlijke begeerte. Zij zijn filantropen in de diepste en meest toegewijde zin.

In een wereld waarin egotisme een belangrijke drijfveer is, zijn zij egoloos. In een wereld die op zijn best gedreven wordt door verlicht eigenbelang, zijn zij Verlichte Wezens wier enige belang ligt in het dienen van het ene Zelf in alle wezens. Hun menslievendheid is niet oppervlakkig, maar diep. Zij weten dat wat in het Westen genoemd wordt ‘corporele (of stoffelijke) werken van barmhartigheid’ – het voeden van de hongerigen, het onderdak bieden aan daklozen, het verzorgen van zieken, enzovoorts – goede en noodzakelijke dingen zijn die gedaan moeten worden. Maar zulke daden zijn ook tijdelijke en oppervlakkige verlichtingen van het menselijk lijden. Wat het meest nodig is, is een groot ‘spiritueel werk van barmhartigheid’. Aan de voeten van de  Meester zegt het zo: ‘De armen te voeden is goed, edel en nuttig werk; hun zielen te voeden is echter edeler en nuttiger dan het voeden van hun lichamen’. (pp.19,20)

Een goede arts verlicht zeker de symptomen van ongemak, maar de arts werkt vooral om de oorzaken van de ziekte te genezen. De grote menselijke ziekte is afgescheidenheid, vervreemding, fragmentatie – binnenin onszelf, tussen een van ons en een ander, tussen ons allemaal en onze goddelijke bron en doel. Om die ziekte te genezen is een transformatie nodig.

De benodigde transformatie moet zowel collectief als persoonlijk zijn, maar persoonlijke transformatie is wat ieder van ons het eerst moet bereiken. Als wij het voorbeeld volgen van de Meesters bij handelen, zoals Arjoena leerde te doen in de Bhagavadgita, zonder zorg voor de persoonlijke consequenties van dat handelen, zullen wij onszelf transformeren. Dan zal onze motivatie dezelfde zijn als die van Arjoena – het vervullen van ons swadharma, het bewust worden van de roep van onze innerlijke natuur, handelen met altruïsme en filantropie in ons hele doen en laten.

Onze zorg moet zijn voor het werk, en niet voor de vruchten ervan. Zoals de Meester KH adviseerde aan A.P. Sinnett (ML, letter 59, p.334): ‘De taak van een theosoof is als die van de landman; zijn akker ploegen en zijn graankorrels zaaien zo goed als hij kan: het resultaat hangt af van de natuur, en die is de slaaf van de Wet’.(MB pp.376-377). Door te handelen vanuit die motivatie, het vervullen van ons swadharma als goede landlieden door onze voren te keren en ons graan te zaaien, zullen wij wat Licht op het Pad noemt ‘het reuzenonkruid’ van afgescheidenheid uitroeien.

Zo’n persoonlijke transformatie maakt genezing mogelijk voor de onderliggende ziekte die de mensheid teistert: ons gevoel van afgescheidenheid dat uitmondt in de exploitatie van andere mensen, van dieren en van het milieu, samen met wijdverbreid nationalisme, religieuze onverdraagzaamheid en alle andere vormen van ego- en ethnocentriciteit. Die transformatie maakt al het andere mogelijk. En het brengt ons op een derde punt.

3. Doel

Het derde punt waar wij op moeten letten is dat het doel van de Meester is om ‘grondvesten’ te bouwen – een basaal doel, maar geen klein of bescheiden doel. Weer (citeer ik) in zijn geheel:

‘Wij zullen dat periodieke werk van ons voortzetten; we zullen ons van onze filantropische pogingen niet laten afbrengen, tot op die dag dat de grondslagen voor een nieuw continent van denken zo stevig zijn gelegd dat geen enkele tegenstand…de zege zal kunnen behalen.’

De Meesters zijn als de heilige Paulus, die van zichzelf zegt, ‘Als een wijs bouwmeester heb ik daarop het fundament gelegd, en een ander bouwe daarop’ (I Cor.3:10). KH en zijn collega’s zijn ook Bouwmeesters; en, net als de heilige Paulus is wat zij bouwen niet een bovenbouw, niet een gebouw waarin iedereen maar kan wonen; in plaats daarvan is het een fundament waarop anderen de superstructuren die de toekomst behoeft, kunnen neerzetten. De Meesters komen niet tevoorschijn met een alomvattend exposé van een leerstelling of een blauwdruk voor de maatschappij. Zij proberen niet zoals Thomas van Aquino, de wereld een Summa Theologiae (Een compleet plan van de theologie) voor te leggen, of zelfs maar een Summa Theosophiae (Een compleet plan van de theosofie); zij produceren geen volledige verklaring van ideeën en praktijken. Veeleer bouwen zij een fundament dat anderen kunnen gebruiken om diverse bouwwerken bovenop te zetten.

Maar de heilige Paulus voegde ook een waarschuwend woord toe aan zijn verklaring dat hij een bouwmeester was die het fundament legde voor anderen om op te bouwen. Hij zei ook over dat fundament: ‘Maar een iegelijk zie toe hoe hij daarop bouwt.’ Ieder gebouw dat opgericht wordt op het fundament van de bouwmeester moet passend zijn. Het moet bij het fundament passen, ermee in overeenstemming zijn, niet een bizarre ontoepasselijke structuur.

De Theosofische Vereniging werd opgericht door de Meesters om een bepaald werk in de wereld tot stand te brengen. De Maha-Chohan (zoals de Meester KH zegt, Brieven van de Meesters van de Wijsheid, eerste reeks, brief 1) was heel duidelijk over dat werk. Hij zei, ‘De Theosofische Vereniging werd gekozen als de hoeksteen, het fundament van de toekomstige religies van de mensheid’. Dat is een behartigenswaardig mededeling. De Vereniging zelf is geen religie, zeker geen kerk, maar het is het toekomstige fundament van religies.

Het is vooral betekenisvol dat de hoeksteen en het fundament van de toekomstige religies van de mensheid niet Theosofie is, maar de Theosofische Vereniging. Wat zou dat kunnen betekenen? Theosofie is een bepaald systeem van denken, die specifieke en karakteristieke leringen die Theosofen zo hoog inschatten. Maar het zijn niet theosofische ideeën die het fundament moeten vormen van de toekomstige religies van de mensheid. In plaats daarvan is het de Theosofische Vereniging.

De Maha-Chohan verduidelijkt in zijn verdere commentaar dat het fundament van toekomstige religies gevonden dient te worden in de eerste Doelstelling van de Vereniging, de praktische realisatie van broederschap zonder onderscheid van cultuur of genen, van opvoeding of aard. Slechts structuren die dat ideaal van broederschap belichamen zijn passende tempels om gebouwd te worden op de fundamenten die de Meesters hebben gelegd door middel van de Theosofische Vereniging.

Dit punt heeft een belangrijke betekenis voor ons. Theosofie is een prachtig naadloos kledingstuk, een opvatting van de wereld die alomvattend is en inspirerend. Het past diegenen onder ons die het als leidraad in hun leven hebben aanvaard. Het impliceert een manier van leven en ligt ten grondslag aan het praktizeren van broederschap.

Maar de verklaringen van de theosofie die wij hebben zijn niet onfeilbaar, evenmin als de interpretaties die wij daaraan geven. De Meester waarschuwde A.P. Sinnett voor een al te letterlijke interpretatie van wat in de tijd toen hij het schreef, de enige belangrijke uiteenzetting was van theosofische ideeën: ‘Tussen twee haakjes, U moet op Isis (Ontsluierd) niet al te letterlijk vertrouwen. Het boek is slechts een voorzichtige poging’ (ML, letter 9, p.45)(MB, p.51).

Alle verklaringen van de tijdloze Wijsheid zijn voorzichtige pogingen. Zoals de Meester zei in een andere brief (ML letter 85, p.393):

‘Het is duidelijk dat de methoden van het Occultisme, hoewel in hoofdzaak onveranderlijk, zich toch aan gewijzigde tijden en omstandigheden moeten aanpassen. … Het enige doel dat moet worden nagestreefd is de verbetering van de toestand van de MENS door de verspreiding van de waarheid, aangepast aan de verschillende stadia van zijn ontwikkeling en die van het land, waarin hij woont en waartoe hij behoort. De WAARHEID draagt geen naamkaartje en heeft niet te lijden van de naam waaronder ze wordt verkondigd – als het genoemde doel wordt bereikt.’

De fundamenten die de Meesters zich ten doel gesteld hebben om op te bouwen zijn niet alleen concepten, maar praktijken geinspireerd door die concepten, en in het bijzonder de praktijk van broederschap. Zoals zij zeggen, ‘Universele Broederschap… vormt de enige veilige grondslag voor algemene zedelijkheid. … Het is de aspiratie van de ware adept’ (ML, letter 4, p.17)(MB, p.20). En daarom is het de aspiratie van diegenen die de adepten volgen, zoals het de eerste Doelstelling is van de Theosofische Vereniging en van alle theosofen.

4. Zin

Een vierde punt waarvan men zich bewust moet zijn is dat de bewuste fundamenten bestaan uit ‘een nieuw continent van denken’:

‘Wij zullen dat periodieke werk van ons voortzetten; we zullen ons van onze filantropische pogingen niet laten afbrengen, tot op die dag dat de grondslagen voor een nieuw continent van denken zo stevig zijn gelegd dat geen enkele tegenstand…de zege zal kunnen behalen.’

Als wij willen dat mensen op een broederlijke manier met elkaar omgaan, kunnen wij wetten uitvaardigen die onbroederlijke handelingen verbieden. Maar wetten zijn gemakkelijker uitgevaardigd dan te handhaven, en zij zijn moeilijker te handhaven dan overbodig te maken. De wereld heeft geen behoefte aan meer wetten, maar aan meer hartelijkheid. Zoals de Tao Te Ching zegt (in de vertaling van Richard Brooks):

‘Hoe meer verboden een staat heeft,
Hoe armer de mensen zullen zijn…
Hoe meer wetten en edicten er zijn
Hoe meer diefstal en fraude er zullen zijn.’ (ch.57)

Wetten zijn een armzalige vervanging voor wat Confucius ‘hartelijkheid’ noemde (in het Chinees, jen of ren). Dit is de eigenschap die ons volledig en volmaakt menselijk maakt, de eigenschap die idealiter bestaat tussen twee willekeurige mensen. Het Chinese begripteken waarmee het woord geschreven wordt bestaat uit de tekens voor ‘mens’ en ‘twee’, dus het is wat twee mensen delen, en zou daarom vertaald kunnen worden als ‘broederschap’.

Deze broederschap of hartelijkheid is het natuurlijke en onvermijdelijke resultaat van het kijken naar de wereld op een bepaalde manier, van het erkennen van de fundamentele eenheid van alle bestaan, van het erkennen van de goddelijkheid die inherent is aan ieder mens, van het zich verheugen over de oneindige variëteit van manifestatie – de ‘Bonte Schoonheid’ waarover Gerard Manly Hopkins schreef in zijn gedicht van dezelfde naam.

Wij moeten naar de wereld om ons heen kijken, en naar elkaar, op een manier die eer bewijst aan de eenheid, de goddelijkheid en de diversiteit in alles. Het natuurlijke resultaat van die manier van kijken is hartelijkheid en broederlijkheid. Maar om op die manier te kunnen kijken moeten wij pioniers worden in een nieuw continent van denken. Denken gaat vooraf zowel aan begeerte als aan handeling. H.P.Blavatsky zei in haar ES Instruction No. 5 (Collected Writings 12:692): ‘Wat wij de begeerten van het Lichaam noemen, vinden hun oorsprong in het denken. Denken ontstaat vóór begeerte. Het denken handelt via de lichaamsorganen en dan ontwaakt begeerte.’ En in A Study in Consciousness (First Adyar ed., p.246) zegt Annie Besant, ‘Het verstand …leidt tot, gidst en vormt de handeling.’ En ‘Het denken … vormt de handeling doelgericht.

Dus waar de Meesters het fundament voor leggen is ‘een nieuw continent van denken’, een nieuwe manier van denken over het leven die zowel onze gevoelens als ons gedrag zal vormen. Het boek Spreuken (23:7) zegt, ‘Zoals hij denkt in zijn hart, zo is hij’. En de Duitse dichter Heinrich Heine zei, ‘Gedachten gaan vooraf aan handeling zoals de bliksem aan het onweer.

In de mate waarin mensen leren op een nieuwe manier te denken, met respect voor eenheid, goddelijkheid en diversiteit, in diezelfde mate zullen hun gevoelens en handelingen getransformeerd worden. In diezelfde mate zal de oorzaak van de menselijke ziekte van afgescheidenheid uitgewist worden. Die manier van denken is niet alleen maar een nieuw gezichtspunt. Het is een nieuw continent van denken. Etymologisch gezien betekent het woord continenten alles wat ons omvat. Wij worden omvat of vastgehouden door onze gedachtenpatronen. Als het ons omvattende patroon er een is van afgescheidenheid, materialisme en onverdraagzaamheid, zullen wij nooit vrij zijn, dan zullen wij altijd geconditioneerd zijn door onze voorbije gedachten, gevoelens en handelingen. Alleen wanneer wij op weg gaan als pioniers in dit nieuwe continent van gedachten, waarvan de fundamenten door de Meesters gelegd zijn, zullen wij vrij zijn.

5. Manier van doen

Het vijfde punt gaat over deze ene zin: De manier waarop wij iets doen is soms net zo belangrijk als wat we doen. Bij het bouwen van de fundamenten van dit nieuwe continent van denken, dat diegenen zal bevrijden die erheen komen vanuit voorbije conditionering en in hen de hartelijkheid van eenheid, goddelijkheid en diversiteit zal doen ontbranden, zijn de Meesters geduldig en volhardend: ‘Wij zullen dat periodieke werk van ons voortzetten; wij zullen ons van onze filantropische pogingen niet laten afbrengen, tot op die dag dat de grondslagen van een nieuw continent van denken zo stevig zijn gelegd dat geen enkele tegenstand… de zege zal kunnen behalen.

Zij zeggen, ‘Wij zullen doorgaan… wij zullen ons (er) niet van laten afbrengen… tot op die dag dat… geen  enkele tegenstand… de zege zal kunnen behalen.’ Continenten worden niet geschapen of gepionierd in één dag. Het denken wordt niet veranderd in een oogwenk. Alles wat de moeite van het doen waard is kost tijd en moeite. De Meesters bezitten beide. Zij bevestigen dat zij hun werk zullen voortzetten, zonder gefrustreerd te raken, totdat de dag aanbreekt dat alle oppositie – alle afgescheidenheid, materialisme en onverdraagzaamheid overwonnen is, en de waarheid van het menselijk hart overwint.

Hun geduldige en persistente manier van doen is ook voor ons een ideaal. Zoals Clara Codd al zei in het boek Theosophy as the Masters See It (Revised edn., p.110) ‘Laat ons bedenken dat wij pioniers zijn die werken voor immense toekomstige doelen en dat wij heel geduldig moeten zijn met betrekking tot onmiddellijke zichtbare resultaten.’ Zichtbare resultaten  bereiken vereist geduld en doorzettingsvermogen, maar zulke resultaten zijn inderdaad bereikt door diegenen die de weg van de Meesters volgen. En dat brengt ons bij een laatste punt.

6. Pioniers die de Stichters volgen

Wij bewonderen de Meesters-met-de-grote-ziel die de fundamenten van een nieuw continent van denken gelegd hebben. Wij bewonderen hen vanwege de regelmaat van hun werk, hun filantropie, hun vaardigheid, hun wijsheid en hun geduld. Maar onze bewondering moet niet alleen bestaan uit het bewonderen van het door hun gegeven voorbeeld (het woord bewonderen betekent etymologisch ‘zich verwonderen over’); wij moeten ook op iedere denkbare manier helpen met het bevolken van dat nieuwe continent van denken. Er wordt een beroep gedaan op theosofen om pioniers te zijn bij het onderzoeken en koloniseren van de uitgestrekte verten van dit continent.

Twee van de Meesters waren de innerlijke Stichters van de Theosophical Society en daarbij legden zij de fundamenten waarop de twee voornaamste uiterlijke Stichters, Helena Blavatsky en Henry Olcott, en hun collega’s en opvolgers, zoals Annie Besant, gepionierd hebben. Die vroege leden van onze vereniging hebben hun werk goed gedaan, zelfs beter dan velen van ons beseffen.

De Meesters zelf schreven over hun keuze van de uiterlijke Stichters (ML letter 44, p.259):

‘Zo vonden we, al zoekende, in Amerika de man die als leider kon dienen – een man met grote morele moed, onbaatzuchtig en met andere goede eigenschappen. Hij was op verre na niet de beste, maar (zoals de heer Hume het in HPB’s geval uitdrukt) – hij was de beste die beschikbaar was. Wij brachten hem in aanraking met een vrouw met exceptionele en wonderbaarlijke begaafdheden.. Gepaard aan deze had zij grote persoonlijke gebreken, maar zoals zij was, leefde er geen tweede die voor deze taak geschikt was. Wij zonden haar naar Amerika, brachten hen bij elkaar – en de proef begon.’

Ten tijde van de dood van Blavatsky verscheen er in een In Memoriam in de New York Tribune (10 mei, 1891, aangehaald door Daniel Caldwell in The Esoteric World of Madame Blavatsky, Quest Books, 2000) het volgende over haar.

‘Weinig vrouwen in onze tijd zijn met meer volharding onjuist beoordeeld, belasterd en te schande gemaakt dan mevrouw Blavatsky, maar ofschoon kwaadaardigheid en onwetendheid zich uitgeleefd hebben op haar, zijn er meer dan genoeg aanwijzingen dat haar levenswerk zich zal bewijzen, dat het zich op de lange duur zal rechtvaardigen en dat het een goede uitwerking zal hebben…
Mevrouw Blavatsky ging er van uit dat de regeneratie van de mensheid gebaseerd moet zijn op de ontwikkeling van altruïsme. Hierin was zij eensgezind met de grootste denkers, niet alleen van onze tijd maar van alle tijden. Ook op andere gebieden verrichte zij belangrijk werk. Het mag wel gezegd worden dat niemand in deze tijd meer gedaan heeft om de lang verborgen schatten van Oosters denken, wijsheid en filosofie opnieuw te openbaren. Zeker heeft niemand zo’n grote bijdrage geleverd aan het toelichten van die diepe Wijsheidsreligie, gevormd door de immer-peinzende Oriënt, en het tevoorschijn brengen van die aloude literaire werken waarvan de reikwijdte en diepte de Westerse wereld zo verbijsterd hebben… De toon en de denkrichting van al haar geschriften waren gezond, opbeurend en stimulerend. De les die zij voortdurend benadrukte was toch zeker die welke de wereld het meest nodig heeft, en altijd nodig gehad heeft, namelijk de noodzaak zichzelf te beheersen en voor anderen te werken.
Het werk van mevrouw Blavatsky heeft al vruchten afgeworpen, en is blijkbaar bestemd om in de toekomst nog meer uitgesproken en heilzame effecten te produceren. Aldus heeft mevrouw Blavatsky haar stempel op het tijdsgewricht gedrukt, en aldus zullen ook haar werken haar navolgen. Sommigen zeggen dat, ook al is het niet direct, de verhevenheid en de zuiverheid van haar doelstellingen, de wijsheid en vooruitziende blik van haar leringen, later meer erkenning zullen vinden, en dat de herinnering aan haar het eerbetoon zal toevallen waar zij recht op heeft.’

De tijd heeft die waardering van H.P. Blavatsky en haar werk niet doen afnemen. Maar kolonel Olcott wordt evenzeer geëerd om zijn verdiensten voor de landbouw, zijn dienstverlening aan de Amerikaanse regering in een tijd van burgerstrijd, om zijn werk als leidende figuur in het opnieuw doen opleven van het Boeddhisme, om zijn pogingen burgerrechten te verkrijgen voor Sri Lankanen, om zijn bescherming van het welzijn van de minder bedeelden in India, om zijn steun aan het onderwijs zowel op Sri Lanka als in India en om zijn erkenning van de onderliggende Aloude Wijsheid in alle religies. De Encyclopedia Brittannica (Micropedia 7:509) vermeldt dat ‘hij hielp bij het nieuw leven inblazen van de hindoefilosofie; een pandit begiftigde hem met de heilige draad van de Brahmin kaste en adopteerde hem als zijn putra [of ‘zoon’]’. De Meester (ML, letter 4, p.14)(MB, p.16) schreef:

‘Hem kunnen wij onder alle omstandigheden vertrouwen en hij heeft zich verbonden ons trouw te dienen in voor- en tegenspoed. … Waar kunnen wij een even grote toewijding vinden? Hij is iemand die… misschien ontelbare fouten maakt door een overmaat aan ijver, maar nooit onwillig is zijn vergissingen te herstellen zelfs ten koste van de grootste zelfvernedering; die het opofferen van comfort of zelfs het leven beschouwd als iets dat blijmoedig moet worden geriskeerd als dat nodig blijkt; die alles wil eten of het zelfs zonder wil doen, die op elk bed wil slapen en in elke plaats wil werken, zich met elke paria wil verbroederen en elke ontbering wil ondergaan voor de zaak.’

Annie Besant was net zo’n waardig persoon en erkend vanwege haar sociale hervormingen, haar politieke werk voor de onafhankelijkheid van India, haar gouden welbespraaktheid, haar verklaring van de Aloude Wijsheid in haar eigen tijd, haar inspirerend leiderschap en haar persoonlijk voorbeeld van juist leven. Voordat Annie Besant zelfs maar Blavatsky en Olcott ontmoet had of ook maar iets wist van theosofie, waren de Meesters zich van haar bewust en hadden zij er al op aangedrongen bij A.P. Sinnett ‘Doe intussen wat U kunt om met A. Besant zodanige relaties aan te knopen dat uw werk in gelijke richting en in volkomen harmonie verloopt’ (ML, letter 33, p.241)(MB p.270) en ook op andere manieren gaven zij blijk van hun hoge dunk van haar (ML, letter 86, p.399)(MB, p.451).

Besant blijft het onderwerp van zowel wetenschappelijke als populaire belangstelling. Recente academische studies zien haar als een model van een bepaald soort feministisch activisme. En de populaire belangstelling richt zich op haar, soms op onverwachte wijze. Een internetdienst genaamd ‘Quote a Day’ had op 30 November 2000 een aanhaling van Annie Besant; ‘Vergeet nooit dat het leven alleen nobel geïnspireerd en juist geleefd kan worden als u het dapper en fier opneemt, als een fantastisch avontuur waarin u erop uitgaat naar een onbekend land, om veel vreugde te beleven, veel kameraden te ontmoeten en veel gevechten te winnen en te verliezen.’ Dat is Annie Besant’s beschrijving van pionieren in het nieuwe continent van het denken.

Blavatsky, Olcott en Besant hebben ons laten zien hoe we pioniers kunnen zijn. Zij waren krachten in de wereld. Zij hielpen om de manier waarop de wereld denkt en handelt te veranderen. En zij zijn nagevolgd door vele anderen, allen pioniers in het nieuwe continent van het denken zoals dat bepaald is door de Groten. En er zullen altijd pioniers zijn die klaarstaan om de uitdaging aan te gaan. De Meester schreef: ‘Wij zullen steeds vrijwilligers vinden om de vermoeide schildwachten te vervangen, en de wereld, hoe slecht zij in haar huidige overgangsperiode ook is, kan ons nu en dan toch nog enkele mensen verschaffen.'(ML, letter 28, p.213)(MB p.237).

De uitdaging voor ons vandaag de dag en in de toekomst is door te gaan met het volgen van het voorbeeld van de Meesters – net zoals Blavatsky, Olcott en Besant gedaan hebben. En als wij hun voorbeeld goed volgen, als vrijwilligers in het nieuwe continent van het denken, zullen wij en de Theosofische Vereniging steeds in de voorhoede blijven lopen.