De filosofie van de islam
Nadarbeg K. Mirza
Lailah Mallah!
Er is geen andere God dan God.
Dat is de simpele maar toch diepe geloofsovertuiging waarop het herenhuis van de islam gefundeerd is. Technisch staat het bekend als de leer van Tawhid of de zalige Eenheid, en meestal wordt de letterlijke betekenis gezien als dat er in het universum slechts een God is. Maar strikt genomen is dit geen juiste weergave. In werkelijkheid betekent het dat er niets anders is dan God in het hele universum; dat Hij alles is wat bestaat, al dan niet levend. De ene is slechts een geloof in de Eenheid van God, terwijl de ander de realisatie ervan is. De realisatie wordt bereikt in vier stadia: eerst komt het geloof, dan volgt zoeken, dan komt kennis die uiteindelijk wordt gevolgd door het besef van de Eenheid.
Het is het beste om deze stadia te volgen van de laagste tot de hoogste. De elementaire leringen van de islam beginnen met het geloof:
Qul huwa 'llahu ahad.
Zeg dat de Heer Een is.
Deze lering wordt telkens herhaald in verscheidene verzen in de Koran; maar de volgende aanhalingen brengen het feit duidelijk genoeg naar voren.
Wa ilahukum ilahum wahid.
En uw God is een God.
Allahu La ilaha illa Huwa.
God! Er is geen andere God dan Hij.
Wa ma min ilahum illa illahun wahid.
En er is geen God dan een God.
Een blik in de geschiedenis van Arabië toen de islam geopenbaard werd, toont deze noodzaak voor zo'n eenheidsleer. In die tijd werd Arabië geteisterd door veel moorddadige onderlinge gevechten. Net als nu was ook toen religie de grootste verdelende factor. Er waren niet alleen verschillen in religie maar ook verschillende sekten binnen iedere religie. De islam met zijn leerstelling van Tawhid (Eenheid) hoopte allen te verenigen door contemplatie van het ene Object in plaats van de vele.
'God! Er is geen andere God dan Hij'. Zoals gezegd: als er twee goden in het universum geweest waren, was het hele systeem ingestort.
Hoe onwetend een moslim ook zijn mag, hij erkent het eeuwige bestaan van de ene God uit wie hij geëmaneerd is en tot wie hij uiteindelijk zal terugkeren. Hij weet dat hij een deel is van God, die daarom het middelpunt van zijn bestaan wordt. Dit betekent natuurlijk niet dat een moslim denkt dat hij God is. Zoals een dichter het eens prachtig verwoordde:
Zeg niet dat de mens God is want de mens is God niet,
Maar de mens heeft geen afgescheiden bestaan van de Nur van God.
Praktisch gesproken is dat het algemene geloof van de gemiddelde moslim: ook al is hij geen God, hij heeft geen afgescheiden bestaan buiten zijn God. 'In Hem (of in Zijn Nur of Aura) leeft en beweegt hij en vindt hij zijn wezen'.
We kunnen gemakkelijk begrijpen hoe moeilijk het geweest moet zijn voor de mensen om in een keer hun concrete goden op te geven, en het idee van een abstracte God te realiseren. Niet dat de andere systemen enig inherent defect in zich droegen; het defect lag in het begrijpen van de mensen zelf. Bij het aanbidden van de verscheidene aspecten van God of van zijn schepping, verloren zij God zelf uit het oog. Om deze moeilijkheid te overwinnen, begiftigde de Islam God met negenennegentig namen, die ieder een van zijn eigenschappen beschrijft. God is de Genadige, de Mededogende, de Rechtvaardige, de Vrijgevige, enzovoorts. In al deze eigenschappen lag stof tot nadenken voor ieder mens. Of het nu de eigenschap is van genade of van mededogen dat hem het meest aanspreekt, een aspirant heeft een brede keuzemogelijkheid. Als hij een concreet voorbeeld neemt van enige eigenschap van God, kan hij er zijn hele leven over mediteren, zonder God, die over die eigenschap beschikt, uit het oog te verliezen. Het is mogelijk zo lang en zo volledig te mediteren op een enkele eigenschap dat men de eigenschap uit het oog verliest en doordrongen raakt van die Eenheid die God is.
Bovendien zijn in de Islam alle gebeden en meditaties zodanig opgesteld dat ze de aandacht van de discipel richten op een abstract denkbeeld van God. De allereerste essentie van gebed in de Islam is een gevoel van de tegenwoordigheid van God. Toch is van alle negenennegentig namen Allah de eerste, hetgeen leidt tot het denkbeeld van een abstracte God. En aan het einde van de lijst namen verschijnt de significante passage:
'O Gij! Wiens abstracte natuur vrij is van elke afbeelding en wiens eigenschappen elk voorbeeld te boven gaan';
dat wil zeggen, wiens eigenschappen iedere beschrijving tarten en zelfs de verbeeldingskracht van het menselijk verstand te boven gaan.
'Het geloof dat Hij weet, impliceert dat zijn kennis zijn eigen specifieke kennis is die niet vergeleken kan worden met onze kennis... Hij bestaat, in zekere zin, alleen, en alle eigenschappen bestaan eeuwig in hemzelf'. ( Opstel over de Islam , Quari)
Als een discipel oprecht genoeg is, ontwikkelt hij vrij snel een verlangen om de God die hij aanbidt te KENNEN, en op wiens eigenschap of eigenschappen hij zo lang aan het mediteren is geweest, te KENNEN. Langzamerhand groeit dit verlangen en schiet het wortel, en de discipel gaat uiteindelijk het tweede stadium in tot de realisatie van God - dat van de zoektocht.
Merkwaardig genoeg begint in de Islam de zoektocht op een negatief soort manier. Nadat de leerling geleerd heeft onderscheid te maken tussen het goede en het verkeerde, doet hij een echte poging op vooruit te komen van het onwerkelijke naar het werkelijke. Door een aantal oefeningen wordt hem geleerd geen verlangens te koesteren. Steeds opnieuw tracht hij zichzelf los te weken van de voorwerpen van de zintuigen die hem zo lang aantrekkelijk toeschenen. Hij laat de ene gehechtheid na de ander vallen, die hem gekluisterd hielden.
'Matigheid als middel om de hartstocht te beheersen, gebed als middel om het heilige vuur aan te wakkeren, en liefdadigheid als middel om alle zelfzucht te overwinnen worden de leidende principes van het leven van een discipel'.
Aldus wordt de aandacht van de discipel stap voor stap afgewend van het objectieve naar het subjectieve en wordt hij zich bewust van een nieuw ontwaken, een wedergeboorte, als het ware, in een leven dat breder is en meer heilig.
'Rijkdom, altijd al beschouwd als een bezit en een prestatie, wordt de meesteres van liefdadigheid en wordt vrijelijk uitgegeven in dienst van de mensheid. De vrouw, die tot nu toe beschouwd is als het centrum van de hartstocht, wordt de tempel van goddelijke verering en draagt bij tot de spirituele groei. Alle kromheid verdwijnt, alle doornen worden bloemen en kijk! Haat bemint en trots wordt een aanbidder'. (Ibid.)
Voorlopig leidt deze zoektocht echter nergens toe. Vaak is de discipel terneergeslagen en bedrukt. Als hij ze eenmaal de rug toegewend heeft, zijn de pleziertjes van de wereld niet langer aantrekkelijk voor hem. Hij is uiteindelijk door de buitenste hekken van het onwerkelijke gegaan, maar het werkelijke is nergens te vinden. Tussen die twee dwaalt hij, verloren en zonder hoop. Hij voelt zich verloren. Hij heeft niets definitiefs om op te leunen behalve een blind geloof in de genade van God. Zijn geloof is zijn enige paspoort.
Dit is het stadium waarin de discipel zich bewust begint te worden van zijn eigen individuele hulpeloosheid. 'Ik ben nederig', 'Zonder Zijn genade ben ik niemand', zijn de kreten van dit stadium van de zoektocht. Nu wordt
God de vader, de moeder, de leraar en de goeroe. Hij is alles in alles. 'Hij' begint zich nu te vestigen waar 'ik' zo lang heer en meester was.
Het is vanzelfsprekend dat de discipel, nu hij zo volledig afhankelijk is geworden van God, een sterkere behoefte begint te ontwikkelen om hem te leren kennen. Dus gaat de discipel met meer concentratie opnieuw op zoek en bij iedere ademtocht, bij iedere gedachte, woord of daad denkt hij aan God. En langzamerhand, als in antwoord op zijn constant gebed, trilt het Goddelijk Verstand met compassie en gaan de deuren van kennis open voor de zoeker met de goddelijke roepstem:
'O vredig hart! O rustgevende Ziel! Keer terug tot uw Heer, tevredengesteld en geaccepteerd. Kom binnen in de kring van mijn uitverkorenen en in de tuin van de gezegenden'.
Toenemende Kennis
De kennis die hij nu verworven heeft opent voor de discipel de deuren van zijn intuïtie. De verschillen in de natuur verdwijnen en alles is in harmonie. Overal, in alles ontwaart hij het beeld van God. Nu hij God kent, begint de discipel zichzelf te leren kennen. Het individuele bestaan houdt op, alle beperkingen verdwijnen en hij ziet het Ene eeuwige bestaan door alles heenlopen.
Naarmate de discipel vordert, neemt zijn kennis toe; de mysteriën van namen en getallen leert hij kennen en in alle handelingen ziet hij God als de ene Doener. Duisternis verdwijnt en licht wordt zichtbaar en zijn bestaan wordt een met het bestaan van God. In dit stadium verliest de discipel zelfs de eigenschappen van God uit het oog en staat hij op de drempel van realisatie.
Op dit punt doen we er het beste aan Quari's opstel te citeren:
' De staat van realisatie van Eenheid, waarbij de kenner en het gekende, het subject en het object worden teruggebracht tot wat Een genoemd kan worden, ook al geeft het geen getalswaarde weer, kan nauwelijks beschreven worden. Laat het voldoende zijn te zeggen dat... als de discipel het spirituele rijk van het absolute bereikt, waar noch optellen noch aftrekken bestaan, waar hij 'nergens' bereikt heeft, ook al is hij 'ergens' aangekomen, hij zich precies op het punt bevindt waar de ziel in zijn ware abstracte aard regeerde voor incarnatie. Hij is de ziel, hij is kennis, hij is intelligentie, hij is geluk. 'Hij is' kan niet meer gesteld worden.' De Koran verwijst naar deze staat in het volgende vers:
'Heeft de mens die staat bereikt toen hij was wat niet beschreven kon worden?'
Nu hij eenmaal die Eenheid gerealiseerd heeft, leeft de meester van Eenheid (Muwahid) om een leven van practische harmonie te leiden. Nu hij alle zelfzucht geschrapt heeft, leeft hij volkomen in zuiverheid en goddelijke liefde, terwijl hij alleen voor anderen zorgt en klaar om enig offer te brengen, hoe groot ook, in dienst van de mensheid. Nu hij het mysterie van leven en liefde volledig kent, wordt hij alle leven en liefde en wie zou nuttiger kunnen zijn dan hij? ... Met kennis en realisatie wordt macht verkregen en terwijl dit het pad van nuttigheid en dienst effent, wordt de levenskring voltooid en wordt verklaard dat de mens zijn missie vervuld heeft.
Inni ja-ilum fi'l-ardi khalifah.
Wij hebben onze vertegenwoordiger op aarde.
Nu vertegenwoordigt de mens waarlijk God.
Dit alles toont de overeenkomst van gedachte en uitdrukking in de filosofische literatuur van de Theosofie en de Islam. Waarlijk, na een bepaald stadium zijn er alleen nog schijnbare verschillen.
Ofschoon alle instructies in de verscheidene filosofische scholen in de Islam gebaseerd zijn op de leringen van de Koran, heeft iedere school een eigen systeem. Maar deze leiden alle naar hetzelfde doel.
Het zal leden van de Gemengde Vrijmetselaarsbeweging echter wellicht interesseren dat een van de broederschappen beïnvloed is door de tekst:
Kullu shay' - in halikun ill waghahu.
Niets dan de straling van Zijn licht zal altijd blijven bestaan.
Deze broederschappen geloven ook dat involutie en evolutie slechts twee fasen zijn van het Ene Eeuwige Bestaan. Men zegt dat alle variëteiten in de natuur de afspiegeling of manifestatie zijn van dezelfde Eenheid. Het leven is een, zij het in vele vormen. Of, om het in de taal van de Islam te zeggen:
Al haqqu mahsusan wal khalqu ma' qulum.
God is geinvolueerd en het Universum is geëvolueerd.
Uit: The Theosophist van november 1999.
Vertaling: A.M.I.